Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 315]
| |
820. Op zijn eigen handje,d.w.z. eigenmachtig, op eigen gezag; ook naar eigen welbehagen, voor zich in het bijzonder. Sedert de Middeleeuwen komt deze uitdr. voor; zie Exc. Cron. 166 d: Doe trac vrou Jacoba wt Henegou in Engelant op hair selfs hant; Sartorius I, 6, 82: Nostro Marte, op ons selfs handt; sonder yemant te moeyen. De hand is hier genomen als zinnebeeld van macht of gezag; vgl. het lat. manus en onze uitdr. iemand in zijne hand hebben (mnl. in hand hebben). In het hd. zegt men: auf eigene Hand (oder Faust); eng. for one's own hand; in Kl. Brab. op eiger hand; Land van Waas: op eigen hand; Antw. Idiot. 529: op zijn eigen hand; Teirl. 213; op mijnen eigenem brevee (brevet); bij Anna Bijns, Refr. 158: op haer dumen, naar eigen willekeur, op hun eigen houtje; nog in Westvl. op zijnen eigenen duim (De Bo, 277Ga naar voetnoot1). Eene andere verklaring geven Grimm IV2 354 en het Ndl. Wdb. V, 1830; XI, 295; fri. op syn eigen hantsje. |
|