816. Iemand naar zijne hand zetten,
d.w.z. iemand aan zijn wil ondergeschikt maken, iemands wenschen doen involgen; mnl. iet te siere hant setten naast enen na sine hant setten. In de 16de en 17de eeuw reeds vrij gewoon. Eig. gezegd van dieren, ze leeren aan de hand te komen, b.v. om daaruit te eten (vgl. Rein. 1534); vandaar in het algemeen: ze mak, gehoorzaam maken. Zie Geneuchl. Dichten, anno 1600 (ed. Lettk.). bl. 22; Sart. II, 7, 21: Ghy steltet hier heel na u selfs handt; Winschooten, 290: Iemand de wet stellen, iemand naa sijn hand setten; Brederoo III, 370: De Min die 't al set na sijn hand, en heeft de werreld in; Tuinman I, nal. bl. 30; Halma, 203: Ik zal hem naar mijne hand zetten, je le gouvernerai comme il faut; Ndl. Wdb. V, 1822; Teirl. II, 13: iemand naar zijn hand leeren (ook van dieren).