802. Zijne handen in onschuld wasschen,
d.w.z. geen schuld hebben aan iets, alle verantwoordelijkheid van zich afwerpen. De uitdr. is ontleend aan eene oude Israëlietische gewoonte. ‘Zij had allereerst betrekking op bloedschulden en vindt daarin hare verklaring. Zie b.v. Deut. 21: 6 vlgg., waar uitvoerig beschreven wordt, hoe de oudsten der stad zich zuiveren moesten van de verdenking van medeplichtigheid aan een manslag in de nabijheid der stad gepleegd. Men wilde met deze spreekwijze te kennen geven, dat men geen bloed aan de vingers laat kleven, zich dus zuivert van alle deelgenootschap aan het vergoten bloed. Maar zoo ging de spreekwijze ook op andere zaken over en werd eene betuiging van onschuld ook aan andere misdaden’; Zeeman, 262. Vgl. Ps. XXVI, 6: Ick wassche mijne handen in onschult; Matth. XXVII, 24; Ndl. Wdb. V, 1782; hd. seine Hände in Unschuld waschen.