Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 295]
| |
758. Pijn in het haar (of haarpijn) hebben,d.w.z. de naweeën van een roes ondervinden, het onaangename gevoel ondervinden dat men heeft den dag na een roes, haarpijn hebben, of zooals men in Oost-Vlaanderen en Antwerpen ook zegt: schaliedekkers hebben ‘omdat het hoofd in zulke omstandigheden fel klopt’ (Schuermans, 572 a); met de schaliedekkers liggen of zitten (Waasch Idiot. 568). Vgl. ook de kelderkoorts hebbenGa naar voetnoot1) en Smetius, 158: De wijn sit hem noch onder het haer, de eo qui nondum edormivit vinum; Van Effen, Spect. IV, 158: Wy bedanken u myn Heer voor uw beleeftheid en hebben ons genoegen van de wyn,... we wenschen je goede nacht, en geen pyn in 't haar; Nkr. II, 20 Dec. p. 5: Medicijn heeft de Heer er voor gebrouwen, evenwel t'is jammer, maar je krijgt er pijn van in je haar. In 't fr. avoir mal aux cheveux; fri. pine yn t hier habbe. In Zuid-Nederland is de uitdr. eveneens bekend; vgl. Teirl. II, 6: pijn in zijn hoar hebben, pijn in het hoofd hebben, 's anderen daags na een drankpartijtje; Claes, 79; bij Harreb. I, 269: Hij heeft het in de haren of in de kruin, ook wel: Hij heeft pijn in het haar, hij is dronken. |
|