Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend743. In den haak zijn.Onder den haak moet men hier verstaan den winkelhaak, dien de timmerman gebruikt voor het uitzetten of afschrijven van een rechten hoek. Zoo kreeg ‘in den haak’ de beteekenis van rechthoekig, haaksch, en vandaar figuurlijk: in orde, zooals het behoort, veelal met de ontkenning: niet in den haak zijn. Vgl. Plantijn: Geslichtet op den winckelhaeck, mis en reigle, compassé et ordonné; normatus, moderatus; Winschooten, 364: Een winkelhaak, de haak, daar men de winkels meede meet: hoe verre sij regthoekig sijn, of niet: want soo de winkels niet regthoekig sijn, soo seid men, het is buiten den haak: het welk oneigendlijk genoomen, het en gaat niet soo als het behoord: het is buiten de kerf; A. Pels, Gebruik en Misbruik des Tooneels: Zo dat ze (sommige tooneelspelen), al zijn ze juist niet in de winkelhaek, daar door den Hoorderen aanbrengen groot vermaek; Sweerts, Koddige en Ernstige Opschriften, III, in de voorrede (anno 1709): Loopt'er somtyts iets onder, dat niet wel in 't winkelhaakje staat, dat is niet zyne, maer des makers schuit. Sewel, 306: Dat is in den haak gewerkt, that is made according to the rules of art.; Halma, 199; enz. Hiermede is te vergelijken het westvlaamsche uit de zwee zijn (uit den haak zijnGa naar voetnoot1), en buiten zwee zijn (uit zijn behoorlijken stand zijn, b.v. iemand die dronken is; ook buiten bereik zijn, Loquela 1889, 40); Waasch Idiot. 408: loef, haak, pas; in zijn loef zijn, tevreden zijn; uit zijn loef zijn, ongesteld, droevig zijn; iemand uit zijn loef slagen, uit zijn lood. Ook in Zuid-Nederland kent men de uitdr. in zijnen haak zijn, in den haak staan, hangen of zijn, d.i. in orde zijn, dat meestal gezegd wordt van de gezondheid, van het verstand of van het gemoed (De Bo, 398; Antw. Idiot. 519; Teirl. II, 6; Waasch Iidot. 270 b; Schuermans, Bijv. 92 a op gehot); uit den haak zijn, dronken zijn; uit den haak klappen, onlogisch redeneeren (Teirl. II, 6). Hier schijnt men evenwel aan een andere bet. van haak te moeten denken, t.w. aan die van duim van een deur, hengsel, harre; vgl. 17de eeuw: uit der harre, de harren zijn, ontsteld, in de war zijn; eng. out of harre (Ndl. Wdb. V, 2148); het hd. aus dem Haken -, in seinem Haken sein; in seinen Haken kommen, voor: uit -, in het gelid raken, en het eng. off the hooks of out of squares, ontzet, verstoord, verward. Zie Winschooten, 205; Tuinman I, 8; 342; Harreb. I, 265 a; C. Wildsch, V, 71; het Ndl. Wdb. V, 1356 en 1358 en vgl. nog uit het lood en de hd. uitdr. die Sache ist im Lote (dial. im Blei); fr. une personne compassée. In Groningen zegt men: 't is in de es (vgl. no. 555; Boere-Krakeel 251: in essen zijn; fri.: de saek is yn 'e es); in Drente: 't is in de lisse (lus); in Twente: t'is in de rîge (rij); fri. yn 'e heak, in orde; ut 'e heak, niet recht gezond; Antw. Idiot. 2240: in de klink zijn, in orde, in regel. | |
[pagina 289]
| |
Vandaar ook een bijw. haaks in de uitdr. zich haaks houden, zich goed houden (o.a. in Zandstr. 102; Landl. 9Ga naar voetnoot1). |
|