730. Iemand te grazen nemen (krijgen of hebben),
d.w.z. iemand te pakken nemen (lett. en fig.), hem beetnemen, bedotten. Onder grazen moet men in eig. zin verstaan iemand in het hooiland onder 't afgemaaide gras bedelven, bestelpen (vgl. iemand in den graszak nemen, bij Molema, 133); in de 17de eeuw komt het ww. grazen naast grazelen in dezen zin voor (Ndl. Wdb. V, 629; 631). Zie Köster Henke, 23: grazen, iemand te grazen nemen (beetnemen, bedotten); Boekenoogen, 261; Mgdh. 276: As ik zoo'n vuile Judas te graze krijg; Landl. 8: Maar Riekie had me kist en me zak al te graze om ze weer van boord af te sjouwe; Landl. 104: Nooit nog had 'n kattebeier hem voor te stroope te graze gehad; bl. 105: Teunis glijdt onderuit en ze nemen 'm te graze; bl. 106: De veldwachters hebben twee manne te graze; Landl. 69: We krege 'm te graze; Lev. B. 137: De andere twee achter me neme me zóó te graze, dat 'k per does in de sloot terecht kom: Nkr. IX, 10 Juli p. 7: As-ie een boer te grazen heb, dan weet-ie van geen ophouden; Boefje, 30: Hij gapte niet in 't zwembad, want de badmeesters hadden je veel te gauw te grazen; Ppl. 183; Zandstr. 33: Hij vertelde precies hoe ze opereerden om hun prooi te grazen te nemen; bl. 86: De goozer (kerel) uit Gouda, die ze daar te graze hebbe genome; Dsch. 92; 213: Hij was toch zoo goochem niet of hij wist 'm wel fijn te graze te neme; Leersch. 111: Smeerlap! mo' jij de Moffebaas z'n vrouw verleie? Ja, kèk maar nie zoo sip..... doàarvan mos je weg om a'j de vrouw van de keizer te graze heb gehad nie?; Het Volk, 10 Oct. 1913, p. 5 kol. 1:
Kameraad, 'k wil jou wat vragen!
Jij, die zoo ontwikkeld bent,
Al zoo lang hebt meegeloopen,
Die zoo vaak S.D.A.P.-ers
In 't debat te grazen nam.
Slop, 228: Dirk moest toch een gladde vent zijn, om ze zóó te grazen te kunnen nemen; Nkr. VII, 21 Juni, p. 4; VI, 9 Nov. p. 4: Hugenholtz nam hem te grazen, Troelstra nam hem onder 't mes; enz.