699. Een glaasje op den valreep,
d.w.z. een glaasje tot afscheid, wanneer men op het punt staat van afscheid te nemen. Vgl. Alkemade, Nederlands Displegtigheden II, 280 (anno 1732): ‘Zoo was men van ouds in de Nederlanden gewoon, niet alleen afscheidmaalen te geven, en te houden, maar in 't byzonder op het punt van scheiden een glas van afscheid te drinken, en dat somtyds te herhaalen, den reisvaardigen uitgelei gedaan hebbende, te scheep, of voor de wagen. Welke oude gewoonte nog bevestigd word door de hedendaagse spreekwoorden: Een glaasje op de valreep, en Een glaasje aan de wagen.’ Men bedenke, dat een valreep is het touw van het scheepsboord afhangende op de plaats, waar men op- en afstijgt, en dienende om hem, die de trap opkomt of afgaat, te helpen. Oorspronkelijk was het alleen een touw, waarlangs het bootsvolk uit het schip in de boot of de sloep afgleed; zie Ndl. Wdb. V, 40; Winschooten, 324; Sewel, 286: Wy hebben 't glaasje aan de wagen vergeeten, we forgot the glass of fare well; Halma, 336: Le vin de l'étrier, een glaasje aan den wagen. Met dit ‘glaasje op den valreep’ is te vergelijken het vroegere mantelpijp, een pijp, die men voor het heengaan, voor het omslaan van den mantel opstak, zooals we lezen bij H. Sweers, Ged. (anno 1697), 882:
Die zal ons thuis geleiden.
Sewel, bl. 477: Het mantelpypje, de laatste pyp voor 't scheiden rooken, to smoke the last pipe of tobacco before the company breaks up. In Slop, 243: Kom, nog eentje op de loopplank. In Zuid-Nederland: een glas op den hak drinken; zie Schuermans, 173 a; Tuerlinckx, 237 en Antw. Idiot. 524. In de Zaanstreek: een glaasje op den goeien bruiheen (Boekenoogen, 118); in 't fri. in hapke oer de team; fr. boire le coup de l'étrier; hd. ein Steigbügeltrunk; eng. a stirrupcup.