682. Iemand in het gevlij komen,
ook ten onrechte geschreven ‘in het gevlei komen’, iemand iets toegeven; hem in iets tegemoet komen; het plooien met iemand; trachten het hem naar den zin te maken om in een goed blaadje te komen; in de practische politiek om zoo tot gemeenschappelijk overleg te geraken. Vgl. het 17de-eeuwsche in 't gevlij (gevlei) spreken, bemiddelen, tot verzoening spreken, dat bij Hooft, Coster en Brandt voorkomt; 18de eeuw iemand in 't vlei vallen (Esopet, Eenhoorn, 5). Het znw. gevlij is eene afleiding van vlijen in den zin van ordenen, schikken (vgl. nog turfvlijen), plooien, behagen (vgl. fri. flij, gading, smaak, keus). Onze uitdr. komt eerst in de 19de eeuw voor. Vgl. Nkr. IV, 5 Juni p. 4; VI, 9 Nov. p. 3; Van Schothorst, 134: in 't gevlei komen, 't zelfde willen als een ander in wiens gevlei men komt; Te Winkel, Ontwikkelingsgang der Ndl. Ltk. I, 181: De vorst toch, in de Nederlandsche gewesten steeds genoodzaakt den burgers in het gevlij te komen, wachtte er zich wel voor de voortdurend invloedrijker wordende kamers te ontstemmen; Amsterdammer, 21 Sept. 1913, p. 6 kol. 4: Slechts zij (bouwmeesters) die de regeerders in het gevlei komen, worden in onzen tijd geroepen de gebouwen te maken; Nkr. I, 14 Juli, p. 7: Hij kwam den oude stevig in 't gevlei; Weekbl. v. Het Volk, 6 Jan. 1914, p. 4 k. 1: Doch met de sanctionering van deze motie kwam de Bond in 't gevlei der burgerlijke partijen. - Van zaken: passen, te pas komen; vgl. Het Volk, 3 Maart 1915, p. 7 k. 3: Stenhuis pikt de zinsneden uit die hem in het gevlei komen. In 't gevlei zijn, in den smaak vallen; o.a. Nkr. II, 1 Maart, p. 2: Die eenvoudige moraal schijnt niet meer in 't gevlei bij de Twintigste-eeuwers.