652. Er aan moeten gelooven,
d.w.z. ‘zich moeten onderwerpen aan iets onaangenaams, dat men niet kan ontgaan; genoodzaakt zijn iets, hoe ongaarne ook, te doen of te ondergaan’; moeten sterven. Van zaken gezegd wordt met deze zegswijze bedoeld: opgeofferd moeten worden; hd. daran glauben müssen; nd. he mut daran glöven, er muss an dieser Krankheit sterben (Wander I, 1703); fri.: der oan gelove, het ontgelden, er van langs krijgen. Hoogstwaarschijnlijk moeten wij in dit wkw. gelooven eene herinnering zien aan het mhd. sich gelouben einer dinc, afstand doen van iets, fr. recroire, aan welk wkw. gelouben doen denken onze mnl. bijvoeglijke naamwoorden gelove en gelovich, die oorspr. kunnen hebben beteekend den strijd latende varen, opziende tegen het voortzetten van het gevecht en daarna moe, mat, uitgeput van vermoeienis, verwonnen in den strijd,