kijker(d) hebben (zie Mghd. 140) naast het liep in den kijkerd, het viel op (Boefje, 162), in den snuf hebben (Schuermans, 643 b), in de snuif hebben, iem. snuiven (o.a. Jord. 42), in 't snotje (neus, o.a. M. de Br. 118), in den neus hebben; in de lamp hebben (in Twee W.B. 99; Opr. Haarl. Cour. 14 Aug. 1922, p. 2), in de lampies hebben (in Menschenw. 165; vgl. eng. lamps, oogen); in de mot hebben (Ganderheyden, 10; Molema, 127 b; Fri. Wdb. II, 148; V.d. Water, 109; Schuermans, 393; Joos, 85; 105; Hoeufft, 396; Taalk. Magazijn I, 319 en Harrebomée II, 105 b); in de smiezen hebben (o.a. Ppl. 64; Leersch. 94; Landl. 58; 140; 160; Boefje, 59; 99; 168; Dievenp. 10); in de smiezen loopen (Handelsblad 21 Dec. 1914 (A), p. 5 k. 3); in de kieren hebben of krijgen, waarin kier wel de beteekenis zal hebben van oogspleet d.i. dus oog (Boekenoogen, 421; Köster Henke, 32); in de spiezen krijgen (Boekenoogen, 975; Lvl. 36); in de spiezen hebben (in Groot-Nederland, 1914 (Oct.), bl. 455; Schakels, 121); in de doppen hebben (zie no. 474); in de linken krijgen (Zandstr. 32; Landl. 115); in de glimmeriken hebben (Köster Henke, 22; Amst. 91); in de venesiaander hebben (Prol. 11); in het Friesch: ik hab him yn 'e lampe of yn 'e mik, 'e gaten; 'e smiezen, 'e loer.