Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend569. Hij is aan de flep,d.i. hij is aan den drank; vgl. Draaijer, 111: fleppen, drinken, zuipen; an de flep wèzen, drinkenGa naar voetnoot3), ook schertsend: diarrhee hebben, waarvoor ook: aan de fledder of de flidderitse wèzen. De oorsprong van dit flep is onbekend; misschien is het een onomatopae, evenals het gelijkbeteekenende fep (vgl. aan de fep zijn) en feppen (drinken). Vgl. het dial. fleppen, een klokkend of smakkend geluid maken (Ndl. Wdb. III, 4536). |
|