Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 225]
| |
gedicht Van den verloren kinderen, vs. 22 gezegd wordt, dat zij ‘haer schult laten hopen ende die fiolen laten sorgen’. De schrijfwijze met eene fnof; wijst er op, dat we hier niet aan de bloem of het muziekinstrument moeten denken, doch aan eene flesch, welk woord fiool (vgl. fr. fiole en fioler, pimpelen) ons thans nog uit den Bijbel bekend is (o.a. in Openb. V, 8) en uit de bijbelsche uitdr. de fiolen van zijn toorn over iemand uitgieten of uitstortenGa naar voetnoot1) (hd. die Schale des Zorns ausgieszen; eng. the vials of the wrath of God). In de 16de eeuw komt de uitdr. eveneens voor bij Campen, 55: Laet violen sorghen; Everaert, 15, 289; in een Tafel-Liedeken, waar we lezen: Als ick den eedelen wijn aenschou,
Vergheet ick mijn labueren,
En voeghet in die beste vou
En laet fiolen treurenGa naar voetnoot2).
Voor de 17de eeuw vgl. Antwoord aen den E.J. van Vondel, 41: Gy slaept nu ongewiegt en laet fioolen sorgen,
Gy legt in Moertjes schoot gemackelijck en rustGa naar voetnoot3).
Hieruit blijkt, dat de uitdr. eigenlijk wil zeggen: alle zorg, alle droefheid overgeven aan de flesch, zijn heil en zijn troost zoeken bij den wijn; geheel onbezorgd zijn. Later is men aan een viool, het muziekinstrument, gaan denken; vandaar dat wij thans schrijven violen laten zorgen. Zie verder Tijdschrift IV, 233; Noord en Zuid XIV, 221-225; Ndl. Wdb. III, 4493 en Mnl. Wdb. II, 815. Syn. is in de 17de eeuw fuys (feus) laten sorghen of wentelen (zie Ndl. Wdb. III, 4705); thans roosje(s) laten zorgen (o.a. bij Molema, 356 a; ook in het Friesch roasje soargje litte; oostfri. de let de rôsjes sörgen (Dirksen II, 68), wellicht een variant van onze niet begrepen uitdrukking. Ook in het de. lade Fiolen sörge; nd. he lett Viol'n sorgen (Eckart, 547). |
|