Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 215]
| |
toen men zeide: om 't lanxte trecken, zien wie de sterkste is (Mnl. Wdb. IV, 103) en aen 't cortste ende bliven, dat in Reynaert II, vs. 522 voorkomt. Men zal den oorsprong der uitdr. moeten zoeken in de vroegere gewoonte van te loten of een twist te beslechten door uit eenige stroohalmen te trekken. Wie den langsten halm trok, had het gewonnen. Vgl. het hd. das Hälmchen ziehen; den Kürzern ziehen; oostfri.: de körtste trekken; de.: at traekke dat korteste straa (Nyrop, 126); in Zuid-Nederland: strootje (strooiken) trekken, tirer à la courte paille (De Bo, 1117; Rutten, 235 b; Schuermans, 694 a; Kinderspel, IV, 144-148Ga naar voetnoot1); of lotje trekken, tuiken trekken (Antw. Idiot. 1273); in het mnl. muke tien (of treckenGa naar voetnoot2), loten, dat ook in het mnd. voorkomt, en in het dialect van Bremen de muken tên, losen, vermittelst ungleich langer stäbe oder halmen, welche die losende ausziehen müssen (Brem. Wtb. III, 196 aangeh. bij Lübben); in de Bommelerwaard: pinneke steken of trekken (V.d. Water, 118). Zie verder Sart. III, 1, 57: al willen wy aen 't langhste eynt wesen; Campen, 94: hy waer geerne ant breedste eynde; Van Moerk. 67: aen 't langste eind' blijven; Tuinman I, 238; Teirlinck, 402: de langsten end, de schoonsten end vast hen, het meeste voordeel genieten; ook de slechtsten end vast hen en het fri.: hja tsjiere om 'e langste ein, zij twisten om het langste einde. Voor de verklaring zie ook Borchardt, no. 721; Schrader, 368-369; De Cock1, 114; Günther, 40. Synoniem in de Bommelerwaard: aan de achterste mem (speen) liggen, aan 't kortste eind trekken (V.d. Water, 107). |
|