458. Doodvijand,
d.w.z. zijn ergste vijand, dien men doodelijk haat, onverzoenlijke vijand. In het Mnl. dootviant, vijand op leven en dood; syn. van dootslagen viant, een vijand om dood te slaan; vgl. dootvede, bloedveete, vijandschap op leven en dood. Dit znw. komt ook in het oudgerm. voor, blijkens mnd. dôtvient; mhd. totvîent, totvînt; nhd. todfeind. Vgl. Kiliaen: dood-vijand, hortis capitalis, adversarius capitalis, qui caput et mortem alterius petit. Plantijn kent dit znw. niet, maar wel dootlicke vyant, ennemi mortel, acerbissimus inimicus. Vgl. het eng. a deadly (or mortel) enemy; to be enemies to the death; fr. ennemi mortel.