Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend416. Die eens steelt is altijd een dief,d.w.z. wanneer men eens iets bedreven heeft, wordt men er altijd op aangezien, behoudt men altijd den naam daarvan. Immers, zoo zeide men reeds in de middeleeuwen: Wie XXX dogheden begheet,
Eest dat hi eens omme sleet,
Der doghet wert vergheten al,
Maer de mesdaet hout ghetal.Ga naar voetnoot1)
of, gelijk opgeteekend staat in Belg. Mus. VI, 202, 529: De werelt es alsoo ghescepen, heeft hem iemant iet mesgrepen, ende comt hi in der liede mont, sone mach hi werden niet ghesont. De zegswijze vinden we o.a. in de Prov. Communia, 617: Steelt eens ende blyft ewelijck een dief, qui semel est furans furis nomen sibi durans. Zie verder Sart. II, 4, 85; De Brune, 218: Die maer eens steelt tot zijn gherief, die is altijds en blijft een dief; Harreb. I, 130 a; Ruiten, 51 a: Eens dief, altijd dief; Teirl. 316: Eene keer dief altijd dief; Taalgids V, 185 en vgl. Huygens VI, 209: Steelt ijemant eenen keer,
Betrouwt hem nemmer meer.Ga naar voetnoot2)
Ook in het Friesch zegt men: dy 't ienkear stellen het, moat altyd for dief gean; syn. van as de pôt ienris stjonkt, den stjonkt er altyd of dy 't ienkear de bûter opfretten het, het it altyd dien. In het hd., de. en zwe. is de zegswijze eveneens bekend; zie vooral Wander IV, 800-801: Wer einmal stielt heisst immer ein Dieb; in 't eng. once a knave ever a knave. |
|