Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 159]
| |
aangetroffen werden op muren van kerkhoven, en vooral op de muren van de een of andere doodkapel, en die men thans in verschillende steden, zooals te Lubeck en te Basel nog zien kan. Op die schilderingen ziet men den dood dansende, terwijl hij menschen van alle standen, niemand uitgezonderd, uitnoodigt mee te springen. Van den paus en den keizer tot den kluizenaar en den geringsten burger toe, allen moeten aan den dans; niemand kan dat gevaar ontspringenGa naar voetnoot1). In een doodendans, vervaardigd tusschen de jaren 1495-1499 en medegedeeld in Germania XII, 305 lezen wij vs. 225: du magst dem dantz nit entrinnen;
du must mir (nach) vor allen dingen.
Vgl. ook Van Vloten, Geschiedz. I, 207 (anno 1534): Hi heeft te Munster aen dans gheweest, den rey is hi ontspronghen; Polit. Refer. (16de eeuw) bl. 59: Al zijn zij den dans nu hebbelick ontspronghen, comen zij aen 't dweershout niet, zij zullen ten toppe gheraken, daer den Nachtegael zeven jaer heeft op ghesonghen; Pers, 788 b: Sy sloegen dwers door den vyand, soo datser wel 18 of 20 om hals brachten eerse sich een opene bane maeckten: en met breyn en bloed over al beswaddert soo ontslipten sy desen gevaerlijken dooden dans; Campo Weyerman, Den vrolyke tuchtheer (anno 1730), bl. 83: Het lust my niet om de wyze, of liever krygslist waar door hy dien doodendans ontsprong, alhier aan te halen; vgl. ook nog Six v. Chandelier, 512: Zou d'ander helft van Greevelingh,
Oock sonder vijands loot en klingh,
Den doodendans wel hebben leeren danssen?
Men zie verder Noord en Zuid XIV, 152-158; XXVI, 227, alwaar uit Campo Weyerman nog twee bewijsplaatsen van den doodendans ontspringen worden geciteerd; Volkskunde XVI, 202; De Cock1, 269; 341; Ndl. Wdb. III, 2287; Nkr. VII, 3 Maart, p. 3; 15 Maart, p. 4; Waasch Idiot. 161 a; vgl. de 16de-eeuwsche syn. uitdr. den kattendans ontspringen (V. Eck, 30); fri, de douns ontspringe; hd. er soll dem Tanze nicht entlaufen (Wander IV, 1027Ga naar voetnoot2)). |
|