Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend357. Iemand de broek opbinden,d.w.z. iemand berispen, tot zijn plicht brengen; vroeger syn. iemand de broek of de boksen opnestelen of opveterenGa naar voetnoot2), door Halma vertaald met: repasser quelqu'un comme il faut, lui donner bien sur les oreilles; in Gron. iemand de boksen opbinden (Molema, 48 a; Bergsma, 14; Dr. Bl. III, 45); in Drente: een 'n nei buis anmeten, iemand gevoelig straffen; nd. enem de Büx opbinden (Eckart, 70). Volgens Schuermans | |
[pagina 140]
| |
433 b in Zuid-Limburg: iemand de kousen opbinden, iemand kastijden maar ook ‘iemand in zijn nopjes zetten’, en N.-Brab.: iemand (de broek) opnestelen of opdoen, iemand scherpelijk berispen (Hoeufft, 435); Waasch Idiot. 146 a en Teirl. 216: iemand een broeksken passen, iemand streng behandelen; Antw. Idiot. 660: iemand een kleêken passen, hem streng berispen, heftig bekijven; fri. immen de broek opbine; fr. habiller qqn. Wellicht is de eerste bet.: iemand als kind behandelen; vandaar: mores leeren, doorhalen. Of moet het ironisch worden opgevat als: iemand onder handen nemen, hem ‘opknappen’ (vgl. iemand toetakelen)? |
|