338. Den boventoon voeren.
Onder den boventoon verstaat men in eigenlijken zin ‘dien toon, Welke door zijne hoogte of geluidsterkte boven alle andere uit gehoord wordt’. In toepassing op gesprekken: het hoogst en het luidst spreken, ‘het hoogste woord’ hebben; en in toepassing op gemoedsstemmingen: het duidelijkst waarneembaar zijn of blijken, en als zoodanig de meeste aandacht trekken; in figuurlijken zin: het grootste gezag, den meesten invloed, het overwicht hebben, ‘de eerste viool spelen’, ‘den toon aangeven’. De uitdrukking is door geheel Nederland bekend, ook in het Land v. Aalst en in het Westvlaamsch; zie De Bo, 176. Vroeger zeide men den bovenzang zingen, voeren, enz., dat ook door Halma vermeld wordt, bl. 89: Zij wil altijd den bovenzang hebben, zij wil altijd het hoogste woord voeren, en thans nog in het Land v. Waas in gebruik is (Waasch Idiot. 141 b). Zie verder het Ndl. Wdb. III, 913-914; 921-922.