Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
opgerichten hoofde en opgezette borst; iemand die ‘zich groot maakt’ (Ndl. Wdb. V, 1056); 18de eeuw zijn hom (jabot) uithaalt, vgl. fr. faire jabot. Vgl. onze uitdr. het hoofd in den nek werpen en in de middeleeuwen Maerlant's Wap. Mart. II, 205: Hare, die fierlike haren kin te mi waert draget. Bij Servilius, 26: Syn borst wtsteken; Sartorius, I, 9, 38 en II, 3, 41: Sy steken haer borst of als een smerigh endt. Verder in de door Harrebomée I, 82 aangehaalde verzamelingen, en bij Van Lummel, 328: Sy (Spanjaarden) haecten met verlangen elck na de schoonste buyt,
Eer den beer was gevangen, verdeelde men syn huyt,
Deen stack hooch op syn borst, als een hartoch of vorst,
Dander eens graven goet verstont in sijn gemoet.
In het Hoogduitsch zegt men sich in die Brust werfen, sich brüsten en die Brust aufwerfen; nd. sik en Bost maken (Eckart, 65); fr. lever le menton; eng. to thrust the chin into the neck. Vergelijk ook den krop vooruitsteken en het Zaansche ergens mee opgekropt zijn, met iets in zijn schik zijn, er trotsch op zijn (Boekenoogen, 701); fri. in boarst (of krop) opsette; fr. se rengorger. |
|