301. Hooge boomen vangen veel wind.
Evenals hooge boomen, die boven de kleine uitsteken, het meest bloot staan aan den wind, zoo staan personen van aanzien, die hooge betrekkingen bekleeden, bloot aan allerlei beoordeeling, aan haat, nijd, laster en vervolging. Vgl. het Latijn feriunt summos fulgura montes (Hor. Carm. 2, 10: 11); Spieghel, 282: Hoghe bomen vanghen veel wint. Eene soortgelijke gedachte vinden wij bij Anna Bijns, Refr. bl. 452 uitgedrukt in de woorden: Den wint wilt altijt meest opt hooge zijn; Hooft, Gedichten II, 76 drukt haar uit in den volgenden regel: De hoochste torens meest de buyen slaen; De Brune, 440: De leeghe boomen van het veld zijn minder van de wind ghequelt; Van de Venne, Bel. Wer. 62: Hooge dingen lijden veel aanstoot. Vgl. Tuinman I, 77: hooge boomen vangen veel wind; het fri. hege beammen habbe folle wynfang, syn. van as it hird waeit lije de greate hûzen it meast; hd. hohe Bäume fangen viel Wind; Ndl.Wdb. III, 407; Harreb. I, 78 a; Wander I, 278.