278. Zoo vraagt men den boer (of boeren) de kunst af,
d.w.z. ‘zoo komt men van onnoozele lieden het geheim te weten; m.a.w. ik ben zoo onnoozel niet om mij zóó te laten uithooren. Zegswijze om iemand af te schepen, die al te nieuwsgierig vraagt, maar wien men het fijne van de zaak niet wil mededeelen’. Voorkomend in de 17de eeuw bij J. Cats in het Sp. Heid. 1675; ook in Lichte Wigger 16 v. Zie het Ndl. Wdb. I. 1778; III, 157; De Bo, 588; Waasch Idiot. 129 a; 378 a; Taalgids V, 189.