259. Bloeden voor iets,
d.w.z. de straf, eig. de doodstraf, voor iets ontvangen; bij overdracht de gevolgen van iets moeten dragen, bepaaldelijk veel moeten betalen (vgl. iemand aderlaten, en een aderlating). In den zin van ‘sterven’ komt bloeden voor in Leuv. Bijdr. VI, 311: Als 't vercken moet elck ter dood nu bloeden; Vondel's Jeptha, vs. 1160: Nu buiten mijn vermoeden dit uitvalt en d'onnoosle maeght moet bloeden. - In onzen tegenw. zin in de Leeuwendalers, vs. 874: Neen Govert, ghy zult bloeden: die moedtwil is te groot (zie ook vs. 1739). Vgl. verder Tuinman II, 230: Men zegt van ymand, die boetstraf te wachten heeft, hy zal daar voor bloeden; zie ook Ndl. Wdb. II, 2881; Bergsma, 55; De Bo, 150 a en vgl. fr. saigner qqn; hd. bluten; einen bluten lassen; eng. to bleed; to make a.p. bleed; fri. dêr for bliede moatte.