257. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan,
d.w.z. de genegenheid voor bloedverwanten, ook in verren graad, verloochent zich nooit; de stem des bloeds laat zich altijd gelden; waar het bloed, de genegenheid voortkomend uit bloedverwantschap, niet kan vloeien, daar dringt het kruipend door, de genegenheid wil doordringen; ook: lust tot iets verloochent zich nooit. In de middeleeuwen Dat bloet moet crupen daert niet gegaen en can; in de Prov. Comm. 621: tBloet cruypt daert niet ghegaen en can, ire bonus sanguis quo nescit repit ut anguis; Reynaert, Volksb. 91; Idinau, 163:
Het bloedt kruypt, daer 't niet gaen en kan,
Als iemandt deur affectie werdt ghedreven,
Tot sijn bloedt en vleesch, t' zy wijf of man:
Maer men moet sulcks niet te veel toe-gheven,
Wellustighe liefde sluit uyt d'eeuwich leven.
Zie verder Coster, 538, vs. 1327; Van Moerk. 455; Sewel, 123: Het bloed kruipt daar het niet gaan kan, the power of blood is not to be resisted; relations are always dear when it comes to the test; Harreb. I, 31 b; Ndl. Wdb. II, 2870; VIII, 416 en De Brune, 436: Daer liefde zelfs niet gaan en kan, daer zal zy kruypen of en d'an. In het hd. wo das Blut nicht hinlaüft, da kriecht es hin; Blut ist dicker als Wasser (vgl. Büchmann, 556-557); eng. kind will creep where it may not go (Prick) naast blood is thicker (or warmer) than water; voor het ndd. zie Taalgids V, 170; Eckart, 55; Jahrb. XXXVIII, 156 en vgl. Molema, 127 b; Bergsma, 55; in het fri.: it bloed krûpt dêr 't net gean kin.