Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
239. Iemand bijlichten.Eene ironische uitdr. met de beteekenis van iemand onder handen nemen, hem ‘helpen’, op zijn plaats zetten; zie o.a. Jong. 196; Amst. 91; Krates, 29: Hij vatte Dorus bij zijn kraag met de woorden: ik zal je wel eens even bijlichten. - In de 16de eeuw iemand luchten (= lichten; Campen, 125), zooals in Westvlaanderen nog gezegd wordt, doch in den zin van iemand bedriegen, foppen (De Bo, 652); later, in de 17de eeuw, iemand uitluchten en uitlichten, ook met het toevoegsel met een hondslantaarn (Huygens V, 89)Ga naar voetnoot1), iem. met slagen de deur uitjagen; dial. thans nog iemand uitluchten, iem. in een minder gunstig licht stellen (Gallée, 47 a); hd. einem ausleuchten of heimleuchten, eig. iemand bij zijn vertrek bijlichten, doch ironisch: hem de deur uithelpen, er uitsmijten, hem uitscheldenGa naar voetnoot2). |
|