Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend237. Het bijltje er bij neerleggen,d.w.z. ophouden met werken, de kap op den tuin hangen; vroeger het roer in de heg steken of de spade bij het werk steken; de naald in 't spek steken; ook sterven, waarvoor in het fri.: it breidsjen dellizze, het breiwerk neerleggen; afrik. tou opgooi, die riem afsnij (Boshoff, 335; 338). Zie Harreb. II, XLIII a; Onderm. 27: Ik leg er dus het bijltje bij neer, of anders gezegd: ik abdiceer; Zondagsbl. v. Het Volk, 21 Febr. 1914 p. 1 k. 4: Nog tien jaartjes, dan waren ze zestig, dan zouden ze het bijltje er bij neerleggen en uitrusten van al hun gezwoeg; De Arbeid, 18 Maart, 1914 p. 4 k. 2: De tuinlieden zijn het confereeren moede en hebben het bijltje of liever gezegd de schop er bij neergelegd. - De uitdr. kan ontleend zijn aan de scheepstimmerlieden, vroeger en thans ook nog bijltjes genaamdGa naar voetnoot1). In het hd. dialect die Hacke in den Winkel legen (Wander II, 247). Vgl. nog het fri. hy jout skeppe en leppe wer, hij geeft schop en spade terug, hij werkt niet meer zoo hard; zijn stoffelijke omstandigheden zijn verbeterd, dus hetzelfde als het vroegere het anker achter of bij de katGa naar voetnoot2) zetten, leggen, werpen, gaan rentenieren (Halma, 257); het anker neergooien (op Goeree en OverflakkeeGa naar voetnoot3)). |
|