Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend230. Den bink steken.Ga naar eind230Eene der vele uitdrukkingen voor heimelijk de school verzuimen, stukjes draaien, vooral bekend uit de Camera Obscura, naast binkje of pinkje steken, pinkiesteek doen, (de) bink of binkje spelen, binkje draaien. Van werkvolk, dat gedurende een dag of een deel daarvan niet op het werk komt, zegt men dat ze binken, een bink hebben of maken; vgl. Ndl. Wdb. II, 2712; Archief I, 198; De Cock en Teirl., Kinderspel en Kinderlust VII, 186; Boekenoogen, 66; Bouman, 11; De Vries, 64. De | |
[pagina 89]
| |
uitdrukking komt sedert de 17de eeuw voor (Nav. 1902, 446) en schijnt uitsluitend in Noord-Holland gebruikt te zijn. Over den oorsprong is niets met zekerheid te zeggen. Daar bink naast bing, ontleend aan het Zigeunsche beng (duivelGa naar voetnoot1)), ook in het Bargoensch, de dieventaal, voorkomt als meester, vader, baasGa naar voetnoot2), kan binken oorspr. beteekenen ‘den baas spelen’, ‘het heertje uithangen’, syn. den bink spelen, bij overdracht lui zijn, niet naar school gaan, en door invloed van het synonieme stukjes draaien ook binkje draaien en van het synonieme pluimke steken of een dergelijke ook binkje steken, den bink steken. |
|