Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend222. De beurs snijden,Ga naar eind222d.w.z. zakkenrollen; eig. de beurs afsnijden. De uitdr. bewaart eene herinnering aan de vroegere gewoonte van de beurs niet in den zak, maar aan een riem of een koord te dragen, die bevestigd was aan een leeren band, welke om den middel zat of in de mouw verborgen was. Vgl. het mnl. een tronkeborse (mnl. tronken = knotten, afhouwen), borsen sniden of budel sniden; borsesnider, beurzesnijderGa naar voetnoot2), dat ook in Zuid-Nederland bekend is, blijkens Teirl. 200; Waasch Idiot. 136 a: borzensnijder, zakkenroller; loopen gelijk een borzensnijder, zeer rap; oogen gelijk een borzensnijder, doordringende oogen. Hiernaast kende men in de 17de eeuw ook iemand de beurs of den aap lichtenGa naar voetnoot3), waarin ‘lichten’ moet worden opgevat in den zin van ontheffen, verwijderen, wegnemen; vgl. in de middeleeuwen enen iet lichten, iemand van iets ontheffen (Mnl. Wdb. IV, 479). Vgl. Ndl. Wdb. II, 2283; VIII, 1975; lat. zonarius sector; fr. couper la bourse à qqn; hd. den Beutel schneiden; eng. a cut-purse; a purse-cutter. |
|