194. Zijn bekomst hebben van iets,
d.w.z. er genoeg van hebben, ironisch gebruikt van iets onaangenaams. Het znw. bekomst, waarnaast mnl. becomte, is afgeleid van het ww. bekomen in den zin van behagen; het wil dus eigenlijk zeggen: zooveel als iemand behaagt, zooveel als hij lust. De uitdr. dagteekent uit de 17de eeuw; zie Ndl. Wdb. II, 1624 en vgl. nog Halma, 51; Sewel, 77; fri. ik ha dêr myn bikomst fen, ik verlang daar niet meer mee te doen te hebben; ook: mijn geduld is uit. In Zuidndl. kent men de uitdr. niet in ironischen zin; vgl. Teirl. 119: zijn bekomste hen, genoeg hebben, verzadigd zijn, dronken zijn; Waasch Idiot. 100: bekomst, verzadiging.