186. Het op iemand begrepen hebben,
d.w.z. het op iemand gemunt hebben; eig. een plan tegen iemand beraamd hebben, in ongunstigen zin. In de middeleeuwen en later was begrijpen in den zin van ‘beramen’, ‘ontwerpen’ zeer gewoon. Zie het Ndl. Wdb. II, 1427; Mnl. Wdb. I, 717 en vgl. het fri. it op immen bigrepen habbe.