172. Het zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen,
d.w.z. in voorspoed gaat men zich allicht te buiten; Ndl. Wdb. II, 1305. Zie voor de 16de eeuw Campen, 10: Het moeten stercke beenen syn, die guede daghe verdraegen connen, waarmede te vergelijken is Goedthals, 43: De goede dagen canmen alder qualicst verdragen. In de 17de eeuw is de zegswijze zeer gewoon; zie o.a. Spieghel, 129; Cats I, 471; Van Moerk. 355; De Brune, Embl. 135; Asselijn, 279, enz. en vgl. verder Taalgids IV, 273; Harrebomée I, 40 a; III, 120; Waasch Idiot. 96 a; Wander I, 300: Es mussen starcke beyne seyn, die gute tagen konnen ertragen; fri. It binne sterke skonken dy't de weelde drage kinne.