162. Bankroet gaan,
d.w.z. failliet gaan, zijne betalingen staken, ‘een bankje leggen’, zooals men in de 17de eeuw zeide. Het woord ‘bankroet’ hebben wij ontleend aan het fr. banqueroute, een verfranschten vorm van het Italiaansche banca rotta, dat letterlijk wil zeggen ‘gebroken bank.’. Deze uitdrukking moet ontstaan zijn uit de gewoonte om de tafel van een wisselaar, die zijne betalingen staakte, op het foro weg te breken. Het woord is in de litteratuur het eerst aangetroffen in de 16de eeuw o.a. bij Anna Bijns, Refr. bl. 37:
Sulc weerlijc seyt, dat de geestelijcke dolen,
En tsijn de vuylste kinder vander scholen,
Die den lien thare ontdragen en ontrumen;
Theet banckeroete, in duytsche ghestolen.
Zie verder het Ndl. Wdb. II, 993-995; Kiliaen: bancke-rote, argentaria dissoluta; Plantijn: bancqueroet spelen, jouer banqueroute, cedere bonis, foro cedere, decoquere; fr. faire banqueroute; hd. Bankerott machen; eng. to become a bankrupt.