Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend142. Hij is bakkeran of hij is bak anGa naar voetnoot1),d.w.z. hij is er bij, hij is gesnapt, vliegt er in; zie Nest, 25: Achter zijn rug zei men dat hij ‘bakker aan’ was. Handelsblad, 15 Aug. 1913 (avondbl.) p. 6, k. 2: Even voor men binnengaat (het bureau), laat een van de rechercheurs het klassieke mes in zijn zak glijden, en voegt er hoonende bij: ‘Avec ça tu seras toujours bon’ - daarmee ben je in ieder geval bakker-an! Heyermans, Schakels, 40: As zoo'n kerel onder je duiven schiet, ben je bakker-an. Nkr. IV, 13 Nov. p. 5; Ppl. 45: Daar doet ie me 'n stommiteit met 'n postquitantie, die 'm niet toekwam... nou u begrijpt toen was ie bakker an; Speenhoff V, 85: Waarom heeten nou die kerels
Adurjan en Rasquinet?
Noem ze liever op z'n Hollandsch
Bakkeran en Lik-me-pet.
Volgens Harrebomée III, LXXXIII: hij is beboet, of volgens De Vries, 62: hij zit in de klem; ook zij is bakker an, zij is zwanger; vgl. Speenhoff, VI, 74: M'n man is al 'n jaar of drie gestorven,
Die voer als tweede stuurman op Japan;
Die dacht bepaald dat ie te kort zou komme,
Na elke reis was ik weer bakker an:
Hij had zoo'n haast om kinderen te krijgen.
Men heeft op verschillende wijzen getracht deze zegswijze te verklaren. Volgens den Navorscher V, 107 moet hier gedacht worden aan een stuiter, dien men in Friesland een bakkert noemt, terwijl aan zijn een term is bij het knikkeren. Te recht merkt het Ndl. Wdb. II, 891 op, dat de juistheid van die verklaring nog niet bewezen is; het had er aan toe kunnen voegen, dat ze aan duidelijkheid ook wel wat te wenschen overlaat. Juist kan die verklaring niet zijn, daar men zoo'n stuiter altijd een bákket noemt (men schrijft bakkert), en de bovenstaande uitdrukking in Friesland altijd luidt hij is bakker-oan, ook in den zin van: hij heeft proces-verbaal (zie het Fri. Wdb. I, 72 en W. Dijkstra, 287). Laurillard denkt aan het verhaal uit den bijbel Gen. XL, 21-22, waar wordt medegedeeld, dat de opperschenker van Farao vrijgesproken, doch ‘de overste der backeren’ gehangen werd. Doch ook hiermede komen wij niet verder. Molema verklaart de uitdrukking als: ‘hij is er aan gebakt, zit er aan vast; zit 'er an, ondervindt de gevolgen zijner handeling’. Zou het niet mogelijk zijn, dat de zegswijze eigenlijk moest luiden hij is bak er aan, waarin bak een bijwoord kan zijn in den zin van vast, behoorende bij het werkwoord bakken, dat in sommige streken beteekent kleven, vast blijven zitten (zie Molema, 17; Fri. Wdb. 71; Gallée, 2 en Ten Doornkaat Koolman, I, 84), vooral van sneeuw gezegdGa naar voetnoot2). In het Holsteinsch bestaat | |
[pagina 59]
| |
ook een bijv. naamw. bakkig, aanklevend van iets, waarvan men niet los kan worden; en in Groningen kent men een adjectief baks (of baksk, ook in het Oostfri.) voor kleverig. Hierbij behoort misschien ook baks in de Vlaamsche uitdrukking iemand baks togen voor iemand schaakmat, pal zetten, en baks zijn, iets niet kunnen of niet durven nadoen, dus vast zitten, pal gezet zijn (De Bo, 75). Onder er aan zijn verstaat men er bij zijn, er mede geschoren zitten, het beet hebben (zie Ndl. Wdb. I, 39 en Waasch Idiot. 162 a: er aan zijn gelijk de deeg aan de koekpan of aan den trog, zeker gevangen, verloren zijn); in Vlaanderen beteekent het ook in het spel verloren hebben (evenals in Groningen); aan iets vast zijn, b.v. aan boete of straf (evenals in Friesland), terwijl men onder iemand aanmaken verstaat: proces-verbaal tegen hem opmaken (Tuerlinckx, 11; Schuermans, 5 en 886). Zie ook no. 143. Bak er aan zijn zou dus gelijk staan met vast er aan zitten, er bij zijn, ‘zuur’ zijn, en door de uitspraak op den klank af veranderd zijn in bakker aan.Ga naar voetnoot1) De uitdrukking schijnt in geheel Zuid-Nederland onbekend te zijn; waarschijnlijk is zij uit het Friesch in het Hollandsch doorgedrongen. Bij Bouman, 5 staat zij nog opgeteekend, doch niet bij Boekenoogen, Hoeufft (Bredaasch-Taaleigen), Jongeneel, Zuid-Limburgsch TaaleigenGa naar voetnoot2) en anderen; evenmin in een der Zuidnederlandsche woordenboeken. In Tijdschr. XXXII, 148 wordt gedacht aan een verbastering van het Bargoensch bekaanGa naar voetnoot3), dat in verbinding met maken of nemen beteekent ‘aanhouden, te pakken nemen’ en ongeveer als ‘bigrone’ werd uitgesproken. |
|