Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend122. Asschepoester (-poetster).Deze benaming voor het meisje, dat thuis alle werk moet verrichten, terwijl hare zusters uitgaan, is ontleend aan het sprookje van dien naam, dat sedert de 18de eeuw (anno 1775) bij ons bekend is en vertaald is naar dat van Ch. Perrault: Cendrillon ou la petite pantoufle de verreGa naar voetnoot2). Het woord ‘asschepoester’ was bij ons reeds bekend, voordat Perrault zijne ‘contes’ uitgaf, en beteekende ‘iemand die steeds bij den haard in de asch zit te poesten, te blazen’.Ga naar voetnoot3) Toen men nu het fr. cendrillon moest vertalen, heeft men daarvoor het reeds bekende ‘asschepoestertje’ gebruikt; hd. Aschenbrödel; Aschenbuttel; Aschenpudel; eng. cinderella; fri. yeskepûster. |
|