Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
88. Apenkool.Hieronder verstaat men ‘dwaze, nietswaardige praatjes, waarmede men iemand voor den gek houdt of zoekt te misleiden; bedriegelijke zotternij’. Volgens het Ndl. Wdb. II, 533 ‘eene versterking van kool (onzin, gekheid) door de bijvoeging van aap, waaraan mede het denkbeeld van dwaas, gek, valsch, bedrieglijk is verbonden’. Het is eerst in de 19de eeuw aangetroffen bij Wiselius, N. Dichtb. 233; Handelingen v.d. Staten-Gen. 28 Febr. 1913, bl. 2567: Wat is dat alles dan toch een verschrikkelijke apekool; bl. 2568: Het woord ‘apekool’ is geen parlementaire uitdrukking. B.B. 162; Nkr. V 9 Febr. p. 4; VII, 8 Maart, p. 2; VI, 28 Dec. p. 2: Politiek is apenkool. Vooral bekend in de uitdr. apenkool verkoopen, opdisschen. Vgl. het 17de-eeuwsche apenstaarten! (o.a. Gew. Weuw. III, 27) alsook aperij, dat zotternij, gekheid, mallepraat, ook aanstellerigheid (Bruyel, 93) beteekent. Opmerking verdient, dat men in het Zaansch en Noordhollandsch onder ‘apekool’ verstaat schelvisch van slechte hoedanigheid, en die daarom gerookt wordt; zie Boekenoogen, 20; Bouman 3. De vraag is het nu of bovenstaande uitdrukking haar ontstaan te danken heeft aan dit woord of dat omgekeerd deze visch zijn naam ontleend heeft aan die zegswijze. Het eerste is het waarschijnlijkst, aangezien apekool reeds in de 15de eeuw voorkomt in de beteekenis van een soort visch; vgl. Kentenissen der stad Zutphen, 1460-1470, fol. 121: Werner Kolsack heft in Scipper Heynen Voss scipp van Nymmegen viij last herings myn ij tonne ende iiij tonne apekelenGa naar voetnoot1) ende Lambert van Zassenem ende Otto van der Hueden onder hem beiden iiiij last herings in schipper Herman Voskuylen schip oeck van Nymmegen. Vroeger ook in denzelfden zin: blauwe boonen! en oele! dat nog niet geheel onbekend is naast het Zaansche aapjesket! In Groningen hoort men: appelkoukjes, maar ook oapekool! en oapekoolkwint; Drente: aopsukkerije (Bergsma, Dr. W. 18); fri. apekaol, in 't Oostfri. appelbömkes! zie Molema 13 b; 546 b en vgl. het eng. vegetables (Prick, 89). |
|