67. Een akefietje.
Onder een akefietje (akkefietje, akkevietje, akevietje) verstaat men iets onaangenaams of lastigs, dat iemand wordt opgedragen of dat hij te verrichten heeft; een onaangename taak, een lastig werk, een moeielijke boodschap, iets dat men ongaarne en met weerzin verricht. In het Friesch akkefytsje, akkefysje, baantje, werkje, vooral onaangenaam; akkefyt, voordeeltje; in Drente heeft het ook de bet. van kleinigheid naast akkefietjen, kleinigheden afdoen (Bergsma, 8). Van de afleidingen, is die welke in het Mag. v. Ned. Taalk. I, 46 gegeven wordt, de meest waarschijnlijke. Akefietje zou eene verbastering zijn van aqua vita, laatlat. voor aqua vitae, brandewijn, fr. eau de vie. In Duitschland is aquavit in de volkstaal in gebruik voor brandewijn, op kruiden getrokken en met suiker verzoet. Ook in Pommeren zegt men akviit en het Deensch kent akevit. Bij ons komt het voor bij Langendijk II, 260: F.. Geeft aqua vitae! K. Geeft jannéver!; en in Van Effen's Spectator IV, 159. Een aquavit-je, akevietje, akefietje zal dan eigenlijk een slokje, een zoopje, een drankje beteekenen, en een leelijk (of mooi) akefietje spreekwoordelijk en ironisch gezegd zijn van een werk van onaangenamen of lastigen aard. Zie het Ndl. Wdb. II, 2; Lvl. 28; 101; Dievenp. 85; Uit één pen, 110; P.K. 103; Jord. II, 17; 115, II, 360: knok-akkevietje, vechtpartij. Molema, 4 a; Bouman, 3; Van Weel, 84 en vgl. ‘dat is ook een hapje!’ welk hapje eveneens ‘borrel’ kan beteekenen, en een brommeken, dat bij Ogier 183 voorkomt in den zin van een buitenkansje, en eigenlijk een borreltje beteekent.