Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend62. Iemand aftroeven,d.w.z. iemand met woorden of daden zijn overmacht doen gevoelen, hem een tuchtiging toedienen. Met woorden: hem zijne ongepaste uitdrukkingen doen gevoelen door ze met een bits en afdoend bescheid te beantwoorden, hem op zijn plaats zetten; de les lezen, den mantel uitvegen. Met daden: iemand een pak slaag toedienen, afranselen. De uitdrukking is ontleend aan het kaartspel, waarin men onder troeven verstaat een kaart, die door een ander is uitgespeeld, met een troefkaart afslaan. Zie het Ndl. Wdb. I, 1696: Harreb. III, 4 a; Antw. Idiot. 149: aftroeven, afpriegelen, aframmelen; hd. jem. abtrumpfen en iemand troef geven. |
|