60. Aftandsch zijn,
d.w.z. te oud zijn om te trouwen, in den regel gezegd van meisjes; ook in het algemeen ‘verouderd zijn’ van zaken gezegd. Oorspronkelijk gebruikt van dieren, bijv. paarden, bij welke het tandenwisselen heeft opgehouden, waardoor men den ouderdom niet meer met zekerheid kan bepalen, waarvoor ook aftandig gebezigd wordt (vgl. Bergsma, 8: een oftandig schaap). Zie Ndl. Wdb. I, 1627, Handelsblad, 26 Aug. 1915 (ochtendbl.) p. 6. k. 3: Ons aftandsch vestinggeschut kunnen wij niet hernieuwen; Het Volk, 19 Febr. 1914, p. 2. k. 4: Het wordt tijd, dat deze aftandsche rechtspraak zoo spoedig mogelijk worde herzien.