12. Aangeschoten.
Een der vele woorden voor: een weinig dronken, half onder de pannen zijn (Jord. 252), half kanes zijn (Jord. 288), half teut zijn (Jord. 147), half bezaanschoot an (in Prol. 10); gewit zijn (in Prol. 11). Oorspronkelijk is het een jagersterm. De jagers verstaan onder aanschieten ‘het wild met een schot treffen, doch zóó dat het nog weder loopen of vliegen kan’. Daar dit dan zeer gebrekkig en met moeite gaat, zegt men aangeschoten ook van personen, die min of meer geraakt zijn door een lichten graad van dronkenschap; Ndl. Wdb. I, 293; Antw. Idiot. 102; Molema, 11 a: anschoten, een weinig dronken; fri. hy is oansketten; Schuermans, 586 a: eene scheut in zijnen vlerik hebben; hd. angeschossen sein; amer. shot in the neck.