| |
| |
| |
Derde zamenspraak.
O. Hoe, Neef? ik had vaste gedachten, dat gy van avond den
Schouwburg zoudt bezoeken.
N. Ik dacht in tegendeel, Oom, den avond met UE. op eene aangenaamer
wyze te kunnen doorbrengen, indien het U behaagen mogt onze gesprekken over het
bewuste onderwerp te hervatten.
O. Men speelt nochtans Pertharitus, Neef.
N. Ik weet het, Oom.
O. Pertharitus, Neefje: Grimoald! Garibald! hee! watte?
N. Ik weet wat gy zeggen wilt, Oom. Doch ik ben geen blind aanbidder
van Corver. Indien hy overal redeneerde, gelyk hy doet....
O. Wat zeg je, redeneert hy?
N. Oom, ik bid u....
O. Neen zeker, je zegt me wat nieuws, mon Cousin. De bevinding heeft
my geleerd dat de betekenis van zommige woorden in den dagelykschen wandel
merkelyk verloopen kan.Patriot, Vryheid, Privilegie,
Publiek recht, alle deeze woorden zyn by veelen zo verre van hunne
oorsprongklyke betekenis verbasterd, dat men voor het Politieke wel een
nieuw Woordenboek mogt aanleggen: hoe kan ik weeten, of onder Uw veem de
woorden reden en redeneering ook niet in een nieuwen zin moeten
verstaan worden?
N. Als iemand zyne stellingen uit onlochenbaare beginzelen bewyst,
dezelve behoorlyk toepast, en 'er klaare gevolgen uit afleidt; dan zeg ik dat
hy redeneert, en wat meer is, wel redeneert. | |
| |
O. Als iemand of zonder beginzelen, of telkens uit strydige
beginzelen, praat, om slechts aan te dringen 't geen hy voor dat oogenblik
bewyzen moet, en dus noch geduurig zyn party blindeling in de hand werkt; dan
zeg ik dat hy niet redeneert, of 't geen noch erger is, zeer
kwaêlyk redeneert.
N. Zie daar dan, met betrekking tot onze zaak, een staat van
geschil, waaromtrent ik zeer gaarne uwe onderrechting zou bekomen. Wat doet
Corver?
O. Juist het geen ik gezegd heb. Ik zal het U bewyzen; mits dat je
my onafgebroken laat spreeken, zo lang ik 't noodig acht; en dan zal ik U op uw
beurt wederom dezelfde vryheid vergunnen, zo gy niet voldaan zyt.
N. Ik beloof het U, Oom, zo ernstig als Cinna by Augustus; en ik zal
myn woord beter houden dan hy.
O. Ha! dat vind ik zoet. Jy denkt dan noch eenigzins als Corneille,
Neef? Maar tot de zaak. Wy moeten een hoofdpunt hebben, om by geene beuzelingen
stil te staan. De beginzelen van een goed, of liever, om dat het toch op
Punt aankomt, van een groot Acteur. Gaaven van lichaam en geest, stem,
houding en gelaat, opslag van oogen, en wat dies meer is. Gezond oordeel, en
vlugge verbeelding met een gevoelig hart. Verkreegen kundigheden, Geschied- en
Oudheidkunde, kennis van het menschelyk hart, of, om het anders te noemen,
zedelyke wysbegeerte, die zich noch verder uitstrekt tot veele belangen en
betrekkingen der Maatschappye, tot het recht der Volkeren, zelfs tot den
Godsdienst, die anders niet of zelden als een uitgedrukt voorwerp ten Tooneele
wordt gevoerd. Gy zult my zeggen dat ik u dus den Dichter in plaats vn
den Acteur wil schilderen. Maar toen wy van het At-
| |
| |
tisch
zout, met betrekking tot het Blyspel, spraken, hebt gy eene
overeenkomst tusschen deeze beide Wezens gevonden, die hier niet minder te pas
komt. Wel nu dan. Dusdaanige beginzelen heeft de Schryver aan Punt toegekend.
Zou men hem nu redeneerender wyze tegenspreeken, zo moest ten minsten
een van beiden geschieden. Of men moest ontkennen dat deeze beginzelen goed
zyn; of men moest bewyzen, dat ze by Punt niet gevonden wierden. In 't eerste
geval moest men andere beginzelen aan de hand geeven: in 't laatste moest men
trekken bybrengen, die het gestelde ten tegendeele beweezen. Van 't eerste
heeft hy niets begreepen. Het laatste tracht hy te doen; maar op eene
armhartige manier, 't geen ik U op zyn plaats bewyzen zal.
Ik zeg dat hy niets begreepen heeft van de noodzaakelykheid, die op
hem lag, indien zyn arbeid iets betekenen zou, om des Schryvers beginzelen om
verre te stooten, en andere in de plaats te stellen. Zie hier het bewys, dat
wegens de klaarheid der zaake schier even kort kan uitgedrukt worden als het
voorstel. 't Zyn by hem op de eene plaats noodelooze byvoegzelen voor eene
gelukkige natuur, op de andere, schoon de gaaven der Natuur ontbreeken,
voldoende hulpmiddelen; en op eene derde plaats, niet meer dan
schoollessen, die men onophoudelyk tegenspreekt. Dus houdt hy geene
vaste stelling in het oog. Juffrouw Maas, die volgens zyn eigen verhaal
volstrekt zonder beginzelen was, noemt hy de Hollandsche Clairon, en neemt het
niet alleen kwaêlyk, maar besluit zelfs daaruit tot des Schryvers
onkunde, dat die haar geene vaste Star, maar veeleer een verheveling
genoemd heeft; terwyl zyne eigene beschryving volmaakt met dit denkbeeld
overeenstemt. Indien ik eenigzins | |
| |
begryp wat hy verstaat door
don naturel, moet ik besluiten dat deeze Juffrouw het zelve in den
hoogsten graad bezat; maar ook niets anders. Ondertusschen zien wy hem op eene
andere plaats een Acteur verachten, die van dit don naturel geenzins
versteeken was; en Brinkman, die 't volgens zyn eigen zeggen niet had, was
evenwel Acteur; ja zelfs met Punt te vergelyken. Hoe is dit te
knoopen?
Gy denkt misschien dat ik hier eene onderscheiding van
Acteurs en Actrices moest in het oog houden. Neen. De Heer
Corver, van Dorat spreekende, geeft zelf
in bedenking of niet de Actrices noch wat meer dan de Acteurs zyne lessen
zullen noodig gehad hebben. Het eenige, dat hy, niet als beginzel maar als
hulpmiddel, aan de hand geeft, is het reizen. Hieromtrent had hy kunnen
zeggen dat een jong Acteur door het reizen dikwyls gelegenheid heeft om
voornaame rollen te speelen, die men hem op geen bestendig tooneel toelegt, en
dus zyne vermogens door oeffening uit te breiden. Ik denk niet dat zyn party
dit zou ontkennen; ook niet, dat een Acteur in het reizen oordeelkundige
liefhebbers kan aantreffen, daar hy veel nut van heeft. Maar indien dit laatste
redeneerkundig sluiten zou, moest hy de verlooting van den Os in de Min in
het Lazarushuis zorgvuldig verzweegen hebben. De eene Os, myn Vriend, neemt
daar den ander op de horens.
Voorts, of de gemelde beginzelen, nu eens goed zynde, by Punt
gevonden wierden? Op de uiterlyke gaaven van Punt weet hy alleenlyk te zeggen,
dat zyne stem, toen hy na den langen stilstand wederom op het Tooneel
verscheen, minder klaar was dan te vooren; 't geen wel door eene ligte
verkoudheid, indien het waar is, heeft kunnen veroorzaakt worden. Niemand heeft
ooit getwyffeld, om de stem van Punt, benevens die | |
| |
van Duim, boven
alle andere, ik spreek van Mannen, den voorrang te geeven; zelfs niet toen zy
in laater tyden, door het misbruik van snuiftabak, eenigermaate verminderd
scheen. En wat zegt Corver van zyne eigene stem? 't Is edelmoedig dat hy daar
de waarheid spreekt; maar hoe sluit het met eene goede redeneering, dat hy 't
melden van die zelfde waarheid den Schryver ten kwaade duidt?
Om de houding van Punt belachlyk te maaken, weet hy niets anders by
te brengen dan het oordeel van een hoflakei, veellicht een Mof, gelyk men daar
veelen vindt.
Om nu tot hoedaanigheden van verhevener natuur over te gaan. Hoe
Punt, by voorbeeld, zynen geest beschaafde? Zie hier hoe hy 't gunstig
denkbeeld, dat de Schryver ons had ingeboezemd, uitwisschen wil? Hy las
Plutarchus. Helaas! dieLonginus en
Swift heeft leeren kennen, mogt ook wel
weeten dat voor een Acteur in het Treurspel geen Schryver dienstiger kan zyn
dan Plutarchus, dewyl men in zyne Schriften, als in eene grootsche Galery, de
uitvoerigste afbeeldzels vindt van die oude Helden, wier persoon hy dagelyks
moest aanneemen en uitbeelden. Ja! maar hy liet zich ook zomtyds de
vier Heemskinderen, zelfs
Thyl Uilenspiegel, voorleezen. Zie hier,
Neef, hoe uw Vriend Corver zich verwart. Hy wil zekerlyk niet voor kwaadaardig
ten opzigt van Punt gehouden worden. Hy schynt nochtans te willen zeggen dat
Punt smaak in deeze laffe stukjes had, 't geen niemand gelooven kan, die weet
dat hy Plutarchus las: en noch veel minder, als hy op de lyst der Boeken, die
Punt zich liet voorleezen, Flavius Josefus vindt.
't Gevolg is dus onvermydelyk, dat Punt uit goedwilligheid jegens
zyne Leerlingen hun zomtyds die beuzelachtige leezing heeft toegelaaten.
Trouwens Cor- | |
| |
ver zegt dat hem de vier Heemskinderen noch gediend
hebben om Spatzier te onderrichten. Ik vraag U thans, hoe de denkbeelden van
deezen man te zamen hangen, en wat hy uitrecht of tot zyne eigene verheffing,
of om Punt te doen daalen, indien 't zyn oogmerk is; of om den Schryver, daar
hy 't op gemunt heeft, van misslagen te overtuigen? Alles loopt volkomen hierop
uit: Punt had Plutarchus zelf geleezen, hy liet zich Flavius Josefus
voorleezen. Twee Schryvers, voor hem zo verstandig gekoozen, als men kiezen
kan. Uit wat beginzel gedoogde hy dan de leezing van de vier Heemskinderen,
enz? Zekerlyk uit toegeevendheid voor zyne leerlingen, die dus met Corver, vlak
tegen zyn oogmerk aan, eene slechte figuur maaken. Neef! ik verwacht
antwoord.... Het is niet gereed? Welaan! ik zal 'er noch een enkelen trek by
voegen, en daar meê gedaan.
De Schryver had gezegd dat Punt van de beide Kunsten die hy
oeffende, naamelyk als Plaatsnyder en Tooneelspeeler, een wederkeerig gebruik
maakte, om zich in beide te versterken. Corver vindt dit niet alleen onwaar,
maar ten hoogsten belachlyk. Maar wat doet hy? Op de eene plaats verhaalt hy
ons dat Punt zomtyds onder 't plaatsnyden eensklaps ophield, om eenige vaerzen
te reciteeren. Op de andere zegt hy dat Punt zomtyds geduurende de vertooning
van een stuk waarin hy speelde, als de tyd het hem toeliet, aan 't schilderen
viel. Wat zegt gy, lieve Neef, zou de grootste Vriend, dien de Schryver van
Punt heeft, zyne stelling wel met meer nadruk kunnen bekrachtigen?
N. Oom ... indien ik het zeggen mag, gy hebt ook de sterkste trekken
uitgezocht. Men kan altyd iets vinden. | |
| |
O. Gansch niet; de brief krielt overal van zulke trekken. Zegt de
Schryver dat hy beter dan een ander vleien kon: dat, zegt hy, is
grappig: die my kent zal het niet zeggen. Ik ben nog wel voor een
koppigen d....r, en voor een onverzettelyken Satan uitgemaakt, enz.
NB. als of de Satan op zyn tyd geen vleier was geweest.
N. Ik vind my niet in staat om deeze zaaken tegen U te beredeneeren.
Maar men moet ook aanmerken dat een man van geest zo streng niet redeneert als
een letterblokker; inzonderheid wanneer hy vergramd is, en daar zo veel reden
voor heeft.
O. Dat hy misnoegd is, kan ik natuurlyk vinden: Hy is zekerlyk door
den Schryver wat streng behandeld.
N. Streng behandeld, Oom? hy is beleedigd en gehoond.
O. In wat opzigt, Neef? als mensch in zyn zedelyk karakter? of als
Tooneelspeeler in zyn kunst?
N. In beide. Vooreerst als mensch, dewyl men hem als een
vleier heeft voorgesteld. Vleiery is laag en haatelyk.
O. En wat is veinzery?
N. Niet beter; zy gaan dikwyls gepaard.
O. Hebt gy dan wel opgemerkt dat hy den Schryver, die van Punt zegt
dat hy niet veinzen kon, voor een onkundig mensch doet doorgaan, om dat
de veinzery, volgens hem, onafscheidelyk aan het Tooneelspeelers leven
verknocht is?
N. Dat zit wat slim.
O. Alles, zegt hy, was te Amsterdam aan den Schouwburg
in zyn tyd met veinzery vervuld. Hy is dan buiten twyffel zelf een
veinzer geweest: wat zeg ik? hy schroomt niet op eene andere plaats van
eene | |
| |
conspiratie te spreeken, daar hy diep in deelde. Moet
zulk een Man kwaêlyk nemen dat men hem in 't voorbygaan van vleiery
beschuldigt?
N. Dit dan ter zyden gesteld. De Schryver wryft hem zwarte vlekken
van ondankbaarheid aan, noopens het gebeurde te Rotterdam, daar hy
zich ondertusschen door een volledig verhaal van zuivert. Wat heeft Oom daarop
te zeggen?
O. 't Fraaiste is, dat hy wegens de Rotterdamsche zaaken den
Schryver zo sterk beschuldigt van logen en lastertaal; terwyl zyn eigen
verhaal, zo men het met eenige kennis van het Tooneelspeelers leven
leest, genoegzaam op het zelfde uitloopt. Men behoeft slechts in aanmerking te
neemen, dat de Man, die op andere tyden bekwaam was tot eene
conspiratie, en toen ze ontdekt was met eene vertooning van
grootmoedigheid te voorschyn kwam, hier openlyk erkent met Punt
gebrouilleerd, en zyn tegenstreever geweest te zyn, ja met hem
niet te hebben willen speelen. Voor 't minste, dat nu die geest van
conspiratie tusschen
Corver en Juffr. van Thil hier onder
gespeeld hebbe, zal niemand kunnen twyffelen, of de Rotterdamsche Historie
heeft juist over die schyven geloopen, welke de Schryver aangeeft. Wat verder
de Regenten of Commissarissen betreft, die zyn, als twee druppelen water, by
Corver gelyk by zyn party. Hy steekt 'er volmaakt zyn Zegel aan.
N. Dus zou 't wel schynen, dat al zyn slagen op zyn eigen hals te
rug kwamen.
O. Zo doen ze meest overal. Wat hy vernederen wil, verhoogt hy niet
zelden; wat hy verheffen wil, glipt hem eer hy 't weet uit de handen. By den
Schryver is hy verdacht van verwaandheid: wat doet hy zelf? hoe willekeurig
vonnist hy? In 100 jaaren niets uitmuntends. Sabinus heeft
niet veel om 't lyf. Ja-
| |
| |
koba van
Beieren kan 'er door. Pertharitus is wat hoog voor Amsterdam.
De Heer Steenwyk zeide, misschien wat sterk, dat niemand dan de Heer Feitama en hy, dit stuk verstond. Maar kunt gy
Uwe oogen wel gelooven, als gy verder leest? ‘ik antwoorde, dat hy 'er
my wel by had mogen voegen.’ Hebt gy de verwaandheid ooit in
hooger top gezien. Kan ze hooger top beklimmen?
N. Nu dan die Napolitaansche rochel! dat gaapt evenwel als
een Oven. Is dat geen snoode lastertaal?
O. Neef! ik moet u zeggen dat noch Corver, noch gy, den Schryver
daar verstaat. 't Is 'er verre af, dat hy Corver, of iemand in het byzonder,
van dat haatelyk ongemak zou willen verdacht maaken. Hy beschimpt alleenlyk
hunne onberedeneerde volgzucht, om van vreemdelingen, vooral van Franschen,
alles over te neemen; en hy zegt dat dus in hunne manier iets komt, het welk
geweldig naar dat ongemakje zweemt: een ongemakje, daar de vrolyke Fransjes,
gelyk bekend is, noch wat meer dan onze landaard aan onderhevig zyn. Dat wil hy
zeggen; en die hem anders verstaan wil, doet hem onrecht. Zo dat Corver, wat
het zedelyke betreft, door die uitdrukking in geenen deele benadeeld is, veel
min beleedigd of gehoond. Maar als Tooneelspeeler! dan komt de vraag of de
Schryver niet een beetje gelyk heeft.
N. Als Tooneelspeeler heeft hy grooten roem behaald.
O. Ten deele met recht. Zyne Petits-Maitres waren
onverbeterlyk; maar 't gebeurt wel eens dat een Acteur uit de partyen, daar hy
sterkst in is, in andere karakters trekken brengt die 'er niet passen. Indien
| |
| |
men dit van hem dacht, waarom zou men het niet mogen zeggen?
N. Men moest dat toch heel anders doen, dan onze Vriend.
O. Hoor. 't Geen hy minst verdraagen kan, is dat hy aangemerkt wordt
als een leerling van Punt, naamelyk als Tooneelspeeler; niet waar?
N. Dat beken ik.
O. Hy wil zyn onderwys aan een ander verschuldigd zyn.
N. Wel nu, wie zal het tegendeel bewyzen?
O. Hy zelf. Hy heeft het beweezen. Zegt hy niet uitdrukkelyk dat hy
met het Kalf van Punt geploegd had? en werkt hy 't hier zyn party niet
meesterlyk in de hand?
N. Met Ajux? Ja maar zie, dat was een abelheid.
O. Niet van de fraaiste; en die daar eenmaal toe bekwaam is laat het
zelden daarby blyven. Voor 't overige is hy, als Leerling van Punt, niet
mishandeld. Dat zyne stem niet van de gelukkigste was, erkent hy ook zelf, als
mede dat hy geene genoegzaame krachten had tot de zwaarste rollen; gelyk het
bleek, toen men meende dat hy onder den Claudius dood bleef. Maar de
Schryver erkent dat hem dit niet belette verdienstig te zyn, en in bekwaamheid
toe te neemen, zo hy in zyne beginzelen volhardde.
N. Te weeten dat hy groeien kon, indien hy gezond bleef.
O. Juist. Hy wil deeze plaats belachlyk maaken: maar dat is netto
het geen de Franschen mauvaise plaisanterie noemen.
N. Nu dan, of hy gezond gebleeven is?
O. Men kan dikker worden, zonder dat men gezond | |
| |
blyft. Maar om ernstig te spreeken. Party zegt, neen: Hy is verfranscht.
Dat kon wel eene dooling zyn, zonder dat het beleedigde. Maar of men dit ook
denken mogt, doet hy al wederom zyn best om den Leezer tot zyn eigen nadeel van
die verbastering te overtuigen, door zyne souvereine verachting voor al wat
Hollandsch is.
N. Neen. Hy wil ons doen begrypen dat men in zynen jongen tyd
dezelfde manier heeft gehad, die hy tegenwoordig heeft, behalven dat ze
merkelyk door hem verbeterd is. Maar de Hollandsche Acteurs zyn naderhand in
een kwaaden smaak gevallen.
O. Na dat de Amsterdamsche Schouwburg, denk ik, het ongeluk had van
hem te verliezen. Maar indien dit waar was, had men noch in de laatste dagen in
de manier van Duim, die zo zeer als eenig mensch zich zelf gelyk gebleeven is,
groote overeenkomst met die van Corver moeten vinden; en aan den anderen kant
tusschen Duim en Punt een ondraaglyk onderscheid. Geen van beiden is waar: en
dus dient dat voorwendzel van Corver slechts tot een sluier, om zyn zwak te
bewimpelen.
N. Ik beken dat dit, zo wel als zyn oordeel over verscheidene
Dichters, binnen de laatste 60 jaaren, met naame Juffr. van Winter, terwyl hy
zich daar niet eens verwaardigt van Pater, Nomsz, Uilenbroek, en verscheidene
andere braave Dichters, te spreeken, niet van verwaandheid vry te pleiten is.
Monzongo zelf, dat edel Treurspel, schynt by hem niet noemenswaardig te
zyn. Dus kan ik mede niet wel begrypen hoe 't in gezonde harssenen valt, daar
hy in 't algemeen de stukken van Corneille van het Tooneel verbannen wil, om
dat zy quasi niet meer kunnen gespeeld | |
| |
worden; daar hy dit
dryft, zeg ik, dat hy evenwel voor Pertharitus, dien de grootste aanbidders van
Corneille den Maaker onwaardig achten, zich zo veel moeite geeft.
O. Misschien wel, om dat het, 't minste van allen zynde, noch juist
benevens de stukken van Racine kan gespeeld worden.
N. Oom, ik weet niet waar wy op deeze wyze land zullen vinden.
O. Wat zwaarigheid, Neef? Volgens Abt en Corver heeft onze Natie
noch tweehonderd, of liever vierhonderd, jaaren tyd. Maar eindelyk, indien ons
verval zo groot is, dan is de verontwaardiging, die men in het leven van Punt
deswegen ontmoet, niet te verre getrokken.
N. Neen: maar de man heeft dat verval aan eene verkeerde oorzaak
toegeschreeven. Hy moest gezegd hebben dat men te vroeg van Corver afgeweeken
was, en dat men noch tot hem moest wederkeeren.
O. Dan zouden de tegenwoordige Amsterdamsche Vrienden, die veelal
uit zyne School afkomstig zyn, noch meer vernedering ondergaan hebben.
N. My dunkt, zy worden nu van beide partyen al sterk geslingerd.
O. Ik weet niet hoe na zy 't verdienen. Maar op Corver is dit
byzonder aan te merken, dat hy zo wel zyne Leerlingen als zynen Meester
verzaakt.
N. Ik had deeze aanmerking niet gemaakt. Oom, het spyt me dat het zo
laat wordt; anders wenschte ik noch wat met UE. te spreeken over andere
historische punten, daar Corver den Schryver van misvatting beschuldigt.
O. Dat zal noch stof tot een frisschen Avond kunnen geeven.
|
|