N. Evenwel nog iets over het Attisch zout, als het Oom belieft:
Spatzier, die geestige kamerling van Thalia, met zyn Attisch zout: moetje niet
lachen?
O. Neef, ik hebje dit maar te vraagen: Zoudt gy wel gaarne een
Acteur zonder zout voor Gierigen Geeraard, of Warnar met de Pot, zien
speelen?
N. Zonder zout, Oom, dat wil zeggen... ik weet het niet, zonder
zout..? neen.
O. Niet zonder Zout, denk ik dan; maar liefst zonder Attisch zout,
niet waar? Jy weet evenwel dat men dien naam geeft aan het fynste zout; te
weeten aan geen tafelzout, of braadzout; maar aan dat zout, daar wy, by
voorbeeld, de stukken van Moliere en
Langendykom zien vertoonen.
N. Stil, stil. UE zou my schier verstrikt hebben. Neen, Oom, daar
zit het zotte. Wy gaan 'er om het zout dat in de stukken steekt; maar een
gezouten Acteur...
O. Een zouteloozen dan?
N. Ook niet.
O. Wat dan? Gelooft gy niet, Neef, indien 'er vuur in een Treurspel
is, dat een Acteur, die 'er de hoofdrol in speelen zal, ook vuur moet
hebben?
N. Wel ja, Oom! wie zou dat tegenspreeken?
O. En als 'er zout in een Blyspel steekt, moet dan de Acteur, voor
zyne hoofdrol, ook niet dat zout in eene ruime maat bezitten?
N. Wat zal ik zeggen? Corver lacht evenwel zoet met dat Attisch
zout.
O. Dat kan wel daaruit ontstaan, dat zyn zout niet van het Attische
soort is. Gy verstaat me, denk ik.
N. Oom, het is me leed.
O. By onze eerste byeenkomst heb je my ook gevraagd, of ik hem niet
voor een man van oordeel hield.