Vier zamenspraaken nopens de aanmerkingen van den rustenden tooneelspeeler M. Corver, op Het leven van Jan Punt Simon Stijl   GEBRUIKT EXEMPLAAR exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, sign.: KB 501G69   ALGEMENE OPMERKINGEN Dit bestand geeft, met een aantal hierna te noemen aanpassingen, een diplomatische weergave van de eerste druk van Simon Stijls Vier Zamenspraaken uit 1786.   REDACTIONELE INGREPEN p. 3: ‘[Eerste zamenspraak]’ toegevoegd pag. 7: ‘gesteid’ → ‘gesteld’: ‘daar het in Holland sedert zestig jaaren zo slecht meê gesteld is’. pag. 27: ‘die die’ → ‘die’: ‘dat men in zynen jongen tyd dezelfde manier heeft gehad, die hy tegenwoordig heeft’. Bij de omzetting van het oorspronkelijke tekstverwerkingsbestand naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 38) zijn niet opgenomen in de lopende tekst. [pagina ongenummerd (1)] Vier zamenspraaken Nopens de Aanmerkingen van den Rustenden Toneelspeeler M. Corver, Op het Leven van Jan Punt; Geplaatst in de Levens van beroemde Nederlandsche mannen en vrouwen.   Te AMSTERDAM, By PETRUS CONRADI, Te HARLINGEN, By V. VAN DER PLAATS. MDCCLXXXVI. 2001 dbnlstij003vier01_01 scans Simon Stijl, Vier zamenspraaken Nopens de Aanmerkingen van den Rustenden Tooneelspeeler M. Corver, Op het Leven van Jan Punt; Geplaatst in de Levens van beroemde Nederlandsche Mannen en Vrouwen. Petrus Conradi, Amsterdam / V. van der Plaats, Harlingen 1786 DBNL-TEI 1 2001-03-22 CB colofon toegevoegd 2006-06-30 CB conversie van het bestand naar teixlite Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Simon Stijl, Vier zamenspraaken Nopens de Aanmerkingen van den Rustenden Tooneelspeeler M. Corver, Op het Leven van Jan Punt; Geplaatst in de Levens van beroemde Nederlandsche Mannen en Vrouwen. Petrus Conradi, Amsterdam / V. van der Plaats, Harlingen 1786 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/stij003vier01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} [Eerste zamenspraak] N. Wat is een Pedant, wat is een Petit-Maitre? Ik bid u Oom, onderrecht my wat; ik wil graag in gezelschap een weinigje meê snappen, en over dat stuk wordt nu in de koffyhuizen en boekwinkels vry wat gesproken. O. Maar Neefje, zo twee definitien te gelyk? N. 't Is om best den vervaarlyken afstand, die tusschen beiden is, te leeren kennen. O. Die afstand, Neef, indien de beide karakters volslagen zyn, zal schier op 360 graaden loopen. Dat is, zy zullen zich, hoe strydig ook, in het punt van de hoogste verwaandheid vereenigen. N. Wel gevonden! Zie daar terstond het middel om den twist, tusschen den Schryver van Punts leven en den rustenden Tooneelspeeler M. Corver, by te leggen. - Ik meen dat Oom het eerste geleezen heeft; maar is UE. De brief van den laatsten ook bekend? O. Zo wat, Neef. My dunkt hy komt wat te laat. Men diende nu, om wel te oordeelen, het eerste wel op nieuw te leezen. N. Dat heb ik gedaan, en daarom wenschte ik 'er met Oom wel over te praaten; want ik weet toch dat diergelyke zaaken van ouds onder Uwe liefhebbery vallen. O. Ja Neefje! Maar de Mode verandert zomtyds in weinige jaaren zo sterk. Indien uit dat gesprek eens volgde dat gy my voor een Pedant, of ik U voor een Petit-Maitre, hieldt? N. Voor 't eerste zal ik my wel wachten, en 't laatste zou ik met lydzaamheid verdraagen. O. Gy zoudt het eerste ontveinzen, en met het {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} laatste misschien noch al in uwen schik zyn. De Petits-Maitres neemen het nooit zo kwaêlyk dat men hun den naam geeft dien zy verdienen, als de Pedanten. N. Ook is 'er niets walgelyker dan een Pedant. O. Voor een Petit-Maitre; niet waar? Maar, Neefje; van een Pedant leert men noch wel nuttige zaaken. Wat leert men van een Petit-Maitre? N. Ten minsten leert men van hem, zich te wachten voor Pedantery. O. Ik twyffel of men dat van zulk een Meester uit het rechte beginzel zou kunnen leeren. Doch versta my wel. Ik meen hier geen Roomschen Drieman Antonius; maar een Marquis van Moliere, of een diergelyk schepzel. N. In zekere opzigten kan evenwel een Petit-Maitre met een waar Dichter in één daglicht beschouwd worden. O. Waar hebje dat gevonden? N. By Corver. Zou Oom dan noch denken dat in zyn brief niet veel nuts gevonden wierd? O. Wel! wel! ten minsten wat nieuws: maar ik kan my daar noch niet op verklaaren, Neef, om dat ik hem maar doorgebladerd, en niet ernstig geleezen heb. Doch dat hy veele overtollige vertellingen behelst, is vry zeker. N. Die vermaaken evenwel den Leezer. O. In uwe jaaren, dat kan zyn. By voorbeeld die pissende Romein? N. Foei! Oom. O. Die Poolsche Jood, met zyn bonte Muts. N. Ja! dat wil ook weinig zeggen. O. De tachtigjaarige Kosters-Dochter. N. Al doet het niet veel af, dat 's noch al zoet ook. O. De Fransche Koordedansser op Curaçao. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Daar ben ik wat meê verlegen. O. De bil van Juffrouw Bouhon. N. Ja, maar zacht! Dat brengt hy by, op dat men het belachelyke van de Marmeren Kleopatra zo veel beter zou kunnen bezeffen. O. Dat had hy 'er ook toe van nooden. Is dan het denkbeeld van eene Marmeren Kleopatra in de harssenen van een Schilder, gelyk het, dunkt my, in 't leven van Punt wordt voorgesteld, zo belachelyk? N. Neen! maar in Tooneelklederen, die veelal een grotesquen smaak uitdrukken. O. Men nam dat in die dagen voor Antiek. Een Schilder, ik beken het, kon wel beter weeten. Maar de vertooning van een Tooneelspel gaat altoos gepaard met veele omstandigheden, die men by wyze van onderstelling moet aanneemen, zo men in de Schouwburg eenig vermaak genieten wil. N. De aanmerking van Corver is evenwel juist, dat Juffrouw van Thil met die vereeuwiging zeer slecht in haaren schik zou geweest zyn. O. Ook was dit de meening van den Schilder niet. Op dat oogenblik was 'er voor hem geene Juffr. van Thil in de Waereld. Hy zag de stervende Kleopatra, en wilde zeggen, dat zy in marmer nooit zo wel zou kunnen uitgedrukt worden, als zy zich daar in natuur vertoonde. N. Zo had een verstandig man moeten spreeken. O. In koelen bloede, ja. Maar als men sterk getroffen is, dan heeft men geen tyd om zich zo net van pas te bepaalen. Hartstogtelyke gevoelens, al zyn zy waarlyk schoon en edel, kunnen zonder moeite, wanneer men ze buiten het waare licht wil plaatsen, belachlyk gemaakt worden. Maar die dit {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} doet, ontdekt ook dikwyls hierdoor de grofheid van zyne zintuigen, of de zwakheid van zyn oordeel. N. Zou Corver dan geen man van oordeel zyn? O. Als ik hem eens wat ernstiger geleezen heb, kunnen wy daar nader over spreeken. N. Ik kan toch dat belachlyk tooneelgewaad aan de zyde van Laokoön niet dulden. O. Neef! Ik zie dat gy meer gewoon zyt in Koffyhuizen en Boekwinkels, dan onder Kunstenaars, te verkeeren. Wie zegt u dat de Schilder dat tooneelgewaad 'er by begeerde? N. Ik moet lachen, Oom! 't wordt nu noch fraajer. Moest Juffr. v. Thil dan eerst op haar onderrok uitgekleed worden? O. Geen blaauwe loopjes, Neef! meent gy dat Laokoön naakt was, toen hy met zyne kinderen door de Slangen wierd aangevallen? Dat heeft Praxiteles, of wie hem vervaardigd hebbe, ook geenszins willen te kennen geeven. Men vergunt de Kunstenaars deeze omstandigheden naar hunne verkiezing te schikken. Laokoön naakt, Niobe gekleed, haare Dochters met een sluier om het lyf geslingerd; zonder dat men onderzoeken wil, of het geval juist zodanig geweest zy. Dit is die vryheid, welke Horatius aan Schilders en Poëeten in eigendom geeft; en alle waare liefhebbers beschouwen deeze zo naauw verknochte kunsten uit dat oogpunt. N. Hy begeerde dan eene naakte Kleopatra? O. En waarom deeze niet zo wel als de Egyptische? Gy weet immers dat men, in Schilder- en Beeldhouwkunde, zich aan het naakt niet stoot, indien het geene onbetamelyke houding heeft. Noch Venus, noch Adonis, zullen het oog door naaktheid kwetsen. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} N. My dunkt, Oom, dat ik u begin te verstaan: Indien Adonis een stuk uit de bil van Venus beet, of Laokoön Kleopatra dus liefkoosde? O. Dat zou op de geestigheid van Corver uitloopen, en zekerlyk de gemantelde Dood van zyn titelvignet te boven gaan. N. Ik beken het, Oom; wat die mantel zeggen wil, begryp ik niet. Maar ook het gansche Vignet...: ik versta het niet. De Nyd zal zekerlyk op den Historieschryver van Punt moeten slaan. Maar hoe, is Corver dan de Dood? O. Ik weet 'er niets anders op; en dan draagt hy den mantel tegen de koude van zyne laffe snaakeryen. N. 't Mag zyn wat het wil, Oom; hy springt toch met dat Schryvertje vry geestig om. O. Neef, ik moet eerst dat Schryvertje noch eens leezen. My dunkt, dat ik in dat stukje verscheiden aanmerkingen over het waare schoon, zo wel in taal en dichtkunst, als in Schilder- en Beeldhouwkunde, gevonden heb, die juist niet kwaad waren. N. Dat kon wel zyn. Maar Corver heeft alle die dingen reeds op zyn 25ste jaar geweeten, ten minsten wat het tooneel betreft. O. Ei! wie zegt dat? N. Hy zelf. O. Zeer wel, Neef: Uit de eerste hand heeft men altoos de echtste berichten, niet waar? N. Oom wil spotten. Maar zeker, Oom mag het wel gelooven. Hy weet oneindig veel van het Tooneel, en van de waarde der stukken; daar het in Holland sederd zestig jaaren zo slecht meê gesteld is, dat hy zich, in dat geval, schaamt een Hollander gebooren te zyn. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} O. Ei lieve! N. Ja toch! De Hoogduitsche Tooneelspeeler Abt heeft gezeid dat onze Natie 200 jaaren werk zou hebben, eer zy den goeden smaak bereikte. Corver zegt, 400. Evenwel zou hy 'er wat op weeten, om dat tydperk te verkorten: maar men hoort hem niet. O. Zegt hy zelf die fraaie dingen, Neef? N. Ja wel, Oom. UE. moet hem maar eens aaneengeschakeld leezen. O. Hebt gy uit voorbygaande trekken ook eenigzins kunnen merken, wat hy beginnen zou, indien men hem naar zyne begeerte gehoor verleende? N. Wel zo iets.... maar.... O. Wel nu? N. Ja! Maar dat zal juist by U het best niet zyn. De Hollandsche heldentoon moet afgeschaft worden. Hy betekent niets meer dan tra la la la lieren. Te zeggen dat onze vaerzen moeten klinken, is maar zot geroep, Ezels gebalk, Spreeuwen gesnap. 't Waar' ons beter tot de domheid van onze Ouders weder te keeren. O. Ik moet bekennen dat onze 18de Eeuw gelukkige ontdekkingen geeft. N. 't Is zo verre met ons gekomen, dat wy Pompejus, Horatius, Aristomenes, enz. niet meer redelyker wyze ten tooneele kunnen voeren. O. Hou op, hou op! N. Eene lamme vertaaling te willen verbeteren, is maar als of men zeide, ik kan beter spelden dan gy. O. Jongen, ik zeg dat je zwygt! N. Dat likken is voor het Kabinet. Maar de Treurspelen van van Haren.... O. Van Haren, Neef! van Haren.... wacht een beetje. Ja! die stukken zouden goed zyn, zo de {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} taal goed was. Maar dat is beklaaglyk! alles heeft een Fransch accent, en dit gaat zo ver... N. Daar zyn ze geen jota minder om; men kan die vaerzen, om dat ze natuurlyk zyn, met een snap van buiten leeren. O. Neef! ik word mislyk. N. Daarom bemint hy ook de oude vertaaling van den Cid. O. Rodrigo! wel hoe nu, rampzalig wicht! wat doe je? N. Ik volg de wreede klem van myn hard noodlots boeje. Om nu dit alles uit te werken, moest men slechts in Holland een Vondel, een Hooft, eenCorneille, enz. doen te voorschyn komen. O. Hunne werken verbranden, wil je zeggen? N. Neen, neen; die baazen moeten op nieuw te voorschyn komen. O. Om nooit gehoorde lessen by Corver te haalen? N. Kon men dat maar uitwerken, dan zou alles van zelfs los loopen; want vervolgens had men niets meer van nooden dan goede Spelers en Speeleressen. O. Dat laat zich hooren. Maar nu, die Vrienden te voorschyn te brengen? N. Ziet Oom niet dat dit een kleine zwaarigheid is? O. Neen ik. N. UE. moet den ganschen brief aandachtig leezen. Corver zegt aan het einde dat de middelen tot herstel voor de hand zyn, en dat hy ze kent. Wel nu, niets is dan zo gemaklyk. O. Ei lieve! N. Neen, zeker; niets is zo gemaklyk. O. Dat zou de bezweering by Lukanus, die my ter loops in het oog gevallen is, noch ver te boven gaan. {==10==} {>>pagina-aanduiding<<} Maar vreest hy niet voor het bekende dreigement, by de vertooning van Haagschen Barent? N. Wat is dat, Oom? O. Men hangt en brandt de Tovenaars! N. Och! Corver is geen Tovenaar. O. Niets minder, Neef: vaar wel met hem. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} Tweede zamenspraak. N. Toen wy voor drie dagen ons gesprek afbraken, Oom, vreesde is dat gy wat te veel vergramd zoudt zyn op myn lieven Corver, om verder over die stof te willen denken. O. Daar liep wat verontwaardiging onder; dat beken ik, Neef; maar gy weet dat ik schielyk bedaar: en om de waarheid te zeggen, op zulke menschen moet men niet kwaad worden. N. Ik hoor ook van Tante, dat gy in dien tusschentyd sterk aan 't leezen zyt geweest. Dit doet my denken dat gy die beiden stukken met elkanderen hebt vergeleeken. O. Dat heb ik gedaan. N. Wel nu, dan kunnen wy 'er wat breeder van spreeken; en ik hoop dat gy my dat genoegen niet ontzeggen zult. O. Noopens den smaak van Taal- en Dichtkunde, Neef; dat is uitgemaakt: daaromtrent kunnen wy over deeze beide stukjes niet spreeken. De een zoekt alles in het bevalligste licht te plaatsen, en verandert zyne keuze, naar den onderscheiden aard der onderwerpen, die hy behandelt: de ander wil alles hol over bol werpen, acht een zogenaamd Treurspel, dat zyn party met recht afgryslyk noemt, te goed om in vaerzen gebragt te worden, en houdt schier staande dat men met geene zuiverheid van taal, noch schoonheid van vaerzen, te doen heeft, om dat toch alles over honderd jaar wederom zal verouderd zyn. Hadden onze Voorouders zo gedacht, wy zouden noch het oud Barbaarsch van Melis Stokespreeken. Zo denkt geene Natie, zo {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} denken de Franschen minst van allen. Boileau, by voorbeeld; dat was immers een Wetgeever, n'est-ce pas? N. Oui mon Oncle! O. Wel nu, Sans la langue... hoe is 't ook? N. Sans la langue, en un mot, l'Auteur le plus divin Est toujours, quoi qu'il fasse, un méchant Ecrivain. O. Juist. N. Maar Ecrivain, ziet dat wel op den Tooneeldichter? Tooneelspelen, zegt men, worden niet voor het Kabinet gemaakt. O. Weet je wel, jonge Heer, toen Racine zich beroemde dat hy zo gemaklyk vaerzen kon maaken, dat Boileau toen zei, ik zal 't u met minder gemak leeren doen? N. Ik geef me gevangen, Oom. Maar die Historieschryver van Punt heeft eene valsche zwelling. Hy zoekt, zegt Corver, het gebrek van zaaken met eene opgesmukte taal te vergoeden. Zie, Corver kent Longinus en Swift. O. By naam; dat blykt ten minsten. De Schryver van Punt heeft eenen Poëetischen styl verkoozen: dat stond hem vry, daar zo veele onderwerpen in zyne beschryving te pas kwamen, die het onderling verband van Poezy en Schilderkunst betreffen. De vraag is nu, of hy zich van het begin tot het einde gelyk gebleeven is? N. Daaruit zou evenwel kunnen volgen dat in zyne levensbeschryving, van het begin tot het einde, niets goeds gevonden wierd. O. De brand van den Schouwburg, Neef: hoe is die beschreeven? {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Oom, die blaadtjes heb ik overgeslagen, om dat Corver daar niets op zegt. O. Zo doe jelui. Neef. Ik hebze driemaal geleezen. Maar ik zeg noch eens, 't is uitgemaakt. Over smaak wil ik ten aanzien van Corver niet met je praaten. N. Noch wat geduld, Oom: vindt UE. evenwel die beschryving van het postuur niet yslyk pedantsch? O. Zy is juist, Neef. Kwam ze niet te pas, dan zou ze in dien zin pedantsch mogen genoemd worden: maar zie waarom ze te pas komt. Men zondigt 'er hedendaags afgryslyk tegen: en dat kan nooit goed spel geeven. N. Hebt gy evenwel niet smaakelyk moeten lachen, daar Corver dien gewaanden Kunstrechter schildert, in zyn rechterstoel zittende, juist naar zyne opgegevene wetten; de handen buitenwaards geboogen, omtrent op de hoogte der oogen gebragt. enz? O. Oppervlakkig mooi; maar zo je 't op den keper beschouwt, onverschoonbaar slecht, om niet te zeggen kwaadaardig. De Schryver wil met die regelen niets anders te kennen geeven, dan dat dit veelal de paalen zyn, waarbinnen een Acteur moet blyven, om tot geene wangestalten te vervallen. Dit komt te pas op het Tooneel, op de Tekenakademie; schier overal: en 't waar' te wenschen dat 'er wat meer om gedacht wierd. Binnen die paalen is overvloed van speeling, om uit te munten, voor een man van talenten. N. Maar een Dansmeester zou dat veel beter doen. O. Neef, heb ik niet dikwyls van je gehoord dat de Dansmeesters veelal met binnenwaard geboogen knieën staan? Dit zou ten minsten den Acteur een slecht voorbeeld geven. Voor 't overig wil ik evenwel de Danskunst niet verachten: maar wat doet dat tegen onzen Schryver? N. Het doet zo veel, dat Corver, die waarschyn- {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} lyk sterker in het dansen dan in de Tekenkunst is, zyn fatsoen als Acteur daar aan verbonden rekent. O. Neef, ik misprys niet dat men roeit met de riemen die men heeft. Maar hoor eens hier, wasBrinkman ook door een Dansmeester onderweezen! N. Oom, ik was in den tyd van Brinkman noch zo jong. O. Zo is 't, Neef. Maar vraag eens ouder Liefhebbers, of het postuur van Brinkman met dat van Punt of Duim, ook in zyn besten tyd, op eenen dag heeft mogen genoemd worden. N. Duim was evenwel geen tekenaar. O. Ook geen Danser, dat ik weet. De Schryver heeft dat ook niet in zyne Acteurs vereischt. Maar Duim toonde genoeg door zyne edele houding, dat hy overeenkomstig met tekenkundige beginzelen onderweezen was. Ondertusschen is het toch waereldkundig dat Hy in zyne gesten gemeenlyk wat eenpaarig was. Kan Punt, die ze in veel grooter aantal bezat, dat voorrecht niet aan zyne studie als tekenaar of schilder verschuldigd geweest zyn? N. Maar Punt kon niet groepen, geen Tableau maaken. O. Wie wou jy dat wys maaken, daar de man het in tekening zo wel wist te doen? N. Corver zegt het met uitgedrukte woorden. O. Laaten wy gelooven, Neef, dat hy 't met Corver niet kon doen; en over de oorzaak, daar het van daan kwam, elk het zyne denken. N. 't Is wel, Oom: nu weêr tot den Schryver, zo het U niet verveelt. O. Maar je weet wat ik gezeid heb: over het Artikel van smaak niet; dat is uitgemaakt. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Evenwel nog iets over het Attisch zout, als het Oom belieft: Spatzier, die geestige kamerling van Thalia, met zyn Attisch zout: moetje niet lachen? O. Neef, ik hebje dit maar te vraagen: Zoudt gy wel gaarne een Acteur zonder zout voor Gierigen Geeraard, of Warnar met de Pot, zien speelen? N. Zonder zout, Oom, dat wil zeggen... ik weet het niet, zonder zout..? neen. O. Niet zonder Zout, denk ik dan; maar liefst zonder Attisch zout, niet waar? Jy weet evenwel dat men dien naam geeft aan het fynste zout; te weeten aan geen tafelzout, of braadzout; maar aan dat zout, daar wy, by voorbeeld, de stukken van Moliere en Langendykom zien vertoonen. N. Stil, stil. UE zou my schier verstrikt hebben. Neen, Oom, daar zit het zotte. Wy gaan 'er om het zout dat in de stukken steekt; maar een gezouten Acteur... O. Een zouteloozen dan? N. Ook niet. O. Wat dan? Gelooft gy niet, Neef, indien 'er vuur in een Treurspel is, dat een Acteur, die 'er de hoofdrol in speelen zal, ook vuur moet hebben? N. Wel ja, Oom! wie zou dat tegenspreeken? O. En als 'er zout in een Blyspel steekt, moet dan de Acteur, voor zyne hoofdrol, ook niet dat zout in eene ruime maat bezitten? N. Wat zal ik zeggen? Corver lacht evenwel zoet met dat Attisch zout. O. Dat kan wel daaruit ontstaan, dat zyn zout niet van het Attische soort is. Gy verstaat me, denk ik. N. Oom, het is me leed. O. By onze eerste byeenkomst heb je my ook gevraagd, of ik hem niet voor een man van oordeel hield. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ik begin te vreezen. O. Thans kan ik je daarop dienen. Zo hy 't was, zou hy een zaakelyk onderscheid begrypen tusschen Achilles aan 't Hof van Lykomedes, en Achilles, ruim tien jaaren ouder, voor Troje: en hy zou ons niet met goedkeuring uit den mond van Jordaan vertellen dat in deezen Held, dien men immers in 't stuk van den Hr. Huidekoper ongeveer op zyn dertigste jaar moet stellen, wel iets vrouwachtigs, mogt zyn. Ik weet niet of Corver in eene Fransche Iliade iets diergelyks kan gevonden hebben. Maar ik weet zeer wel dat in de oorsprongklyke Ilias niets van die natuur gevonden wordt. Homerus geeft wel te kennen dat Achilles de schoonste was van alle Grieksche Helden; maar hy doet dit gemeenlyk van ter zyden, zonder het denkbeeld van zyne heldhaftigheid te verzwakken. Zo zegt hy, by voorbeeld, dat Nireus de schoonste van allen was, naast den volmaakten Zoon van Peleus. Ook zou hy niet vraagen, wanneer men eene Actrice niet geschikt oordeelde voor de Isigenia in Aulis, of die in Tauris haar beter zou passen? Hier loopt noch grooter tydvak tusschen beiden; en Ifigenia is in het laatste stuk met eene heel andere waardigheid bekleed, dan in het eerste. Dit is even dwaas, als of men ontkennender wyze vroeg, indien een Acteur niet geschikt was voor Jozef in Dothan; zou Jozef in 't Hof beter voor hem zyn? De man, die zo stomp van oordeel is, mogt over 't geheel wel wat minder beslissen. N. Hy beslist wat stout, dat beken ik; maar hy erkent ook noch al ergens dat hy missen kan. O. Dat is byna het eenigste dat hy onwederspreekelyk bewyst. Goê nacht, Neef! {==17==} {>>pagina-aanduiding<<} Derde zamenspraak. O. Hoe, Neef? ik had vaste gedachten, dat gy van avond den Schouwburg zoudt bezoeken. N. Ik dacht in tegendeel, Oom, den avond met UE. op eene aangenaamer wyze te kunnen doorbrengen, indien het U behaagen mogt onze gesprekken over het bewuste onderwerp te hervatten. O. Men speelt nochtans Pertharitus, Neef. N. Ik weet het, Oom. O. Pertharitus, Neefje: Grimoald! Garibald! hee! watte? N. Ik weet wat gy zeggen wilt, Oom. Doch ik ben geen blind aanbidder van Corver. Indien hy overal redeneerde, gelyk hy doet.... O. Wat zeg je, redeneert hy? N. Oom, ik bid u.... O. Neen zeker, je zegt me wat nieuws, mon Cousin. De bevinding heeft my geleerd dat de betekenis van zommige woorden in den dagelykschen wandel merkelyk verloopen kan.Patriot, Vryheid, Privilegie, Publiek recht, alle deeze woorden zyn by veelen zo verre van hunne oorsprongklyke betekenis verbasterd, dat men voor het Politieke wel een nieuw Woordenboek mogt aanleggen: hoe kan ik weeten, of onder Uw veem de woorden reden en redeneering ook niet in een nieuwen zin moeten verstaan worden? N. Als iemand zyne stellingen uit onlochenbaare beginzelen bewyst, dezelve behoorlyk toepast, en 'er klaare gevolgen uit afleidt; dan zeg ik dat hy redeneert, en wat meer is, wel redeneert. {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} O. Als iemand of zonder beginzelen, of telkens uit strydige beginzelen, praat, om slechts aan te dringen 't geen hy voor dat oogenblik bewyzen moet, en dus noch geduurig zyn party blindeling in de hand werkt; dan zeg ik dat hy niet redeneert, of 't geen noch erger is, zeer kwaêlyk redeneert. N. Zie daar dan, met betrekking tot onze zaak, een staat van geschil, waaromtrent ik zeer gaarne uwe onderrechting zou bekomen. Wat doet Corver? O. Juist het geen ik gezegd heb. Ik zal het U bewyzen; mits dat je my onafgebroken laat spreeken, zo lang ik 't noodig acht; en dan zal ik U op uw beurt wederom dezelfde vryheid vergunnen, zo gy niet voldaan zyt. N. Ik beloof het U, Oom, zo ernstig als Cinna by Augustus; en ik zal myn woord beter houden dan hy. O. Ha! dat vind ik zoet. Jy denkt dan noch eenigzins als Corneille, Neef? Maar tot de zaak. Wy moeten een hoofdpunt hebben, om by geene beuzelingen stil te staan. De beginzelen van een goed, of liever, om dat het toch op Punt aankomt, van een groot Acteur. Gaaven van lichaam en geest, stem, houding en gelaat, opslag van oogen, en wat dies meer is. Gezond oordeel, en vlugge verbeelding met een gevoelig hart. Verkreegen kundigheden, Geschied- en Oudheidkunde, kennis van het menschelyk hart, of, om het anders te noemen, zedelyke wysbegeerte, die zich noch verder uitstrekt tot veele belangen en betrekkingen der Maatschappye, tot het recht der Volkeren, zelfs tot den Godsdienst, die anders niet of zelden als een uitgedrukt voorwerp ten Tooneele wordt gevoerd. Gy zult my zeggen dat ik u dus den Dichter in plaats vn den Acteur wil schilderen. Maar toen wy van het At- {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} tisch zout, met betrekking tot het Blyspel, spraken, hebt gy eene overeenkomst tusschen deeze beide Wezens gevonden, die hier niet minder te pas komt. Wel nu dan. Dusdaanige beginzelen heeft de Schryver aan Punt toegekend. Zou men hem nu redeneerender wyze tegenspreeken, zo moest ten minsten een van beiden geschieden. Of men moest ontkennen dat deeze beginzelen goed zyn; of men moest bewyzen, dat ze by Punt niet gevonden wierden. In 't eerste geval moest men andere beginzelen aan de hand geeven: in 't laatste moest men trekken bybrengen, die het gestelde ten tegendeele beweezen. Van 't eerste heeft hy niets begreepen. Het laatste tracht hy te doen; maar op eene armhartige manier, 't geen ik U op zyn plaats bewyzen zal. Ik zeg dat hy niets begreepen heeft van de noodzaakelykheid, die op hem lag, indien zyn arbeid iets betekenen zou, om des Schryvers beginzelen om verre te stooten, en andere in de plaats te stellen. Zie hier het bewys, dat wegens de klaarheid der zaake schier even kort kan uitgedrukt worden als het voorstel. 't Zyn by hem op de eene plaats noodelooze byvoegzelen voor eene gelukkige natuur, op de andere, schoon de gaaven der Natuur ontbreeken, voldoende hulpmiddelen; en op eene derde plaats, niet meer dan schoollessen, die men onophoudelyk tegenspreekt. Dus houdt hy geene vaste stelling in het oog. Juffrouw Maas, die volgens zyn eigen verhaal volstrekt zonder beginzelen was, noemt hy de Hollandsche Clairon, en neemt het niet alleen kwaêlyk, maar besluit zelfs daaruit tot des Schryvers onkunde, dat die haar geene vaste Star, maar veeleer een verheveling genoemd heeft; terwyl zyne eigene beschryving volmaakt met dit denkbeeld overeenstemt. Indien ik eenigzins {==20==} {>>pagina-aanduiding<<} begryp wat hy verstaat door don naturel, moet ik besluiten dat deeze Juffrouw het zelve in den hoogsten graad bezat; maar ook niets anders. Ondertusschen zien wy hem op eene andere plaats een Acteur verachten, die van dit don naturel geenzins versteeken was; en Brinkman, die 't volgens zyn eigen zeggen niet had, was evenwel Acteur; ja zelfs met Punt te vergelyken. Hoe is dit te knoopen? Gy denkt misschien dat ik hier eene onderscheiding van Acteurs en Actrices moest in het oog houden. Neen. De Heer Corver, van Dorat spreekende, geeft zelf in bedenking of niet de Actrices noch wat meer dan de Acteurs zyne lessen zullen noodig gehad hebben. Het eenige, dat hy, niet als beginzel maar als hulpmiddel, aan de hand geeft, is het reizen. Hieromtrent had hy kunnen zeggen dat een jong Acteur door het reizen dikwyls gelegenheid heeft om voornaame rollen te speelen, die men hem op geen bestendig tooneel toelegt, en dus zyne vermogens door oeffening uit te breiden. Ik denk niet dat zyn party dit zou ontkennen; ook niet, dat een Acteur in het reizen oordeelkundige liefhebbers kan aantreffen, daar hy veel nut van heeft. Maar indien dit laatste redeneerkundig sluiten zou, moest hy de verlooting van den Os in de Min in het Lazarushuis zorgvuldig verzweegen hebben. De eene Os, myn Vriend, neemt daar den ander op de horens. Voorts, of de gemelde beginzelen, nu eens goed zynde, by Punt gevonden wierden? Op de uiterlyke gaaven van Punt weet hy alleenlyk te zeggen, dat zyne stem, toen hy na den langen stilstand wederom op het Tooneel verscheen, minder klaar was dan te vooren; 't geen wel door eene ligte verkoudheid, indien het waar is, heeft kunnen veroorzaakt worden. Niemand heeft ooit getwyffeld, om de stem van Punt, benevens die {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} van Duim, boven alle andere, ik spreek van Mannen, den voorrang te geeven; zelfs niet toen zy in laater tyden, door het misbruik van snuiftabak, eenigermaate verminderd scheen. En wat zegt Corver van zyne eigene stem? 't Is edelmoedig dat hy daar de waarheid spreekt; maar hoe sluit het met eene goede redeneering, dat hy 't melden van die zelfde waarheid den Schryver ten kwaade duidt? Om de houding van Punt belachlyk te maaken, weet hy niets anders by te brengen dan het oordeel van een hoflakei, veellicht een Mof, gelyk men daar veelen vindt. Om nu tot hoedaanigheden van verhevener natuur over te gaan. Hoe Punt, by voorbeeld, zynen geest beschaafde? Zie hier hoe hy 't gunstig denkbeeld, dat de Schryver ons had ingeboezemd, uitwisschen wil? Hy las Plutarchus. Helaas! dieLonginus en Swift heeft leeren kennen, mogt ook wel weeten dat voor een Acteur in het Treurspel geen Schryver dienstiger kan zyn dan Plutarchus, dewyl men in zyne Schriften, als in eene grootsche Galery, de uitvoerigste afbeeldzels vindt van die oude Helden, wier persoon hy dagelyks moest aanneemen en uitbeelden. Ja! maar hy liet zich ook zomtyds de vier Heemskinderen, zelfs Thyl Uilenspiegel, voorleezen. Zie hier, Neef, hoe uw Vriend Corver zich verwart. Hy wil zekerlyk niet voor kwaadaardig ten opzigt van Punt gehouden worden. Hy schynt nochtans te willen zeggen dat Punt smaak in deeze laffe stukjes had, 't geen niemand gelooven kan, die weet dat hy Plutarchus las: en noch veel minder, als hy op de lyst der Boeken, die Punt zich liet voorleezen, Flavius Josefus vindt. 't Gevolg is dus onvermydelyk, dat Punt uit goedwilligheid jegens zyne Leerlingen hun zomtyds die beuzelachtige leezing heeft toegelaaten. Trouwens Cor- {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} ver zegt dat hem de vier Heemskinderen noch gediend hebben om Spatzier te onderrichten. Ik vraag U thans, hoe de denkbeelden van deezen man te zamen hangen, en wat hy uitrecht of tot zyne eigene verheffing, of om Punt te doen daalen, indien 't zyn oogmerk is; of om den Schryver, daar hy 't op gemunt heeft, van misslagen te overtuigen? Alles loopt volkomen hierop uit: Punt had Plutarchus zelf geleezen, hy liet zich Flavius Josefus voorleezen. Twee Schryvers, voor hem zo verstandig gekoozen, als men kiezen kan. Uit wat beginzel gedoogde hy dan de leezing van de vier Heemskinderen, enz? Zekerlyk uit toegeevendheid voor zyne leerlingen, die dus met Corver, vlak tegen zyn oogmerk aan, eene slechte figuur maaken. Neef! ik verwacht antwoord.... Het is niet gereed? Welaan! ik zal 'er noch een enkelen trek by voegen, en daar meê gedaan. De Schryver had gezegd dat Punt van de beide Kunsten die hy oeffende, naamelyk als Plaatsnyder en Tooneelspeeler, een wederkeerig gebruik maakte, om zich in beide te versterken. Corver vindt dit niet alleen onwaar, maar ten hoogsten belachlyk. Maar wat doet hy? Op de eene plaats verhaalt hy ons dat Punt zomtyds onder 't plaatsnyden eensklaps ophield, om eenige vaerzen te reciteeren. Op de andere zegt hy dat Punt zomtyds geduurende de vertooning van een stuk waarin hy speelde, als de tyd het hem toeliet, aan 't schilderen viel. Wat zegt gy, lieve Neef, zou de grootste Vriend, dien de Schryver van Punt heeft, zyne stelling wel met meer nadruk kunnen bekrachtigen? N. Oom ... indien ik het zeggen mag, gy hebt ook de sterkste trekken uitgezocht. Men kan altyd iets vinden. {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} O. Gansch niet; de brief krielt overal van zulke trekken. Zegt de Schryver dat hy beter dan een ander vleien kon: dat, zegt hy, is grappig: die my kent zal het niet zeggen. Ik ben nog wel voor een koppigen d....r, en voor een onverzettelyken Satan uitgemaakt, enz. NB. als of de Satan op zyn tyd geen vleier was geweest. N. Ik vind my niet in staat om deeze zaaken tegen U te beredeneeren. Maar men moet ook aanmerken dat een man van geest zo streng niet redeneert als een letterblokker; inzonderheid wanneer hy vergramd is, en daar zo veel reden voor heeft. O. Dat hy misnoegd is, kan ik natuurlyk vinden: Hy is zekerlyk door den Schryver wat streng behandeld. N. Streng behandeld, Oom? hy is beleedigd en gehoond. O. In wat opzigt, Neef? als mensch in zyn zedelyk karakter? of als Tooneelspeeler in zyn kunst? N. In beide. Vooreerst als mensch, dewyl men hem als een vleier heeft voorgesteld. Vleiery is laag en haatelyk. O. En wat is veinzery? N. Niet beter; zy gaan dikwyls gepaard. O. Hebt gy dan wel opgemerkt dat hy den Schryver, die van Punt zegt dat hy niet veinzen kon, voor een onkundig mensch doet doorgaan, om dat de veinzery, volgens hem, onafscheidelyk aan het Tooneelspeelers leven verknocht is? N. Dat zit wat slim. O. Alles, zegt hy, was te Amsterdam aan den Schouwburg in zyn tyd met veinzery vervuld. Hy is dan buiten twyffel zelf een veinzer geweest: wat zeg ik? hy schroomt niet op eene andere plaats van eene {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} conspiratie te spreeken, daar hy diep in deelde. Moet zulk een Man kwaêlyk nemen dat men hem in 't voorbygaan van vleiery beschuldigt? N. Dit dan ter zyden gesteld. De Schryver wryft hem zwarte vlekken van ondankbaarheid aan, noopens het gebeurde te Rotterdam, daar hy zich ondertusschen door een volledig verhaal van zuivert. Wat heeft Oom daarop te zeggen? O. 't Fraaiste is, dat hy wegens de Rotterdamsche zaaken den Schryver zo sterk beschuldigt van logen en lastertaal; terwyl zyn eigen verhaal, zo men het met eenige kennis van het Tooneelspeelers leven leest, genoegzaam op het zelfde uitloopt. Men behoeft slechts in aanmerking te neemen, dat de Man, die op andere tyden bekwaam was tot eene conspiratie, en toen ze ontdekt was met eene vertooning van grootmoedigheid te voorschyn kwam, hier openlyk erkent met Punt gebrouilleerd, en zyn tegenstreever geweest te zyn, ja met hem niet te hebben willen speelen. Voor 't minste, dat nu die geest van conspiratie tusschen Corver en Juffr. van Thil hier onder gespeeld hebbe, zal niemand kunnen twyffelen, of de Rotterdamsche Historie heeft juist over die schyven geloopen, welke de Schryver aangeeft. Wat verder de Regenten of Commissarissen betreft, die zyn, als twee druppelen water, by Corver gelyk by zyn party. Hy steekt 'er volmaakt zyn Zegel aan. N. Dus zou 't wel schynen, dat al zyn slagen op zyn eigen hals te rug kwamen. O. Zo doen ze meest overal. Wat hy vernederen wil, verhoogt hy niet zelden; wat hy verheffen wil, glipt hem eer hy 't weet uit de handen. By den Schryver is hy verdacht van verwaandheid: wat doet hy zelf? hoe willekeurig vonnist hy? In 100 jaaren niets uitmuntends. Sabinus heeft niet veel om 't lyf. Ja- {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} koba van Beieren kan 'er door. Pertharitus is wat hoog voor Amsterdam. De Heer Steenwyk zeide, misschien wat sterk, dat niemand dan de Heer Feitama en hy, dit stuk verstond. Maar kunt gy Uwe oogen wel gelooven, als gy verder leest? ‘ik antwoorde, dat hy 'er my wel by had mogen voegen.’ Hebt gy de verwaandheid ooit in hooger top gezien. Kan ze hooger top beklimmen? N. Nu dan die Napolitaansche rochel! dat gaapt evenwel als een Oven. Is dat geen snoode lastertaal? O. Neef! ik moet u zeggen dat noch Corver, noch gy, den Schryver daar verstaat. 't Is 'er verre af, dat hy Corver, of iemand in het byzonder, van dat haatelyk ongemak zou willen verdacht maaken. Hy beschimpt alleenlyk hunne onberedeneerde volgzucht, om van vreemdelingen, vooral van Franschen, alles over te neemen; en hy zegt dat dus in hunne manier iets komt, het welk geweldig naar dat ongemakje zweemt: een ongemakje, daar de vrolyke Fransjes, gelyk bekend is, noch wat meer dan onze landaard aan onderhevig zyn. Dat wil hy zeggen; en die hem anders verstaan wil, doet hem onrecht. Zo dat Corver, wat het zedelyke betreft, door die uitdrukking in geenen deele benadeeld is, veel min beleedigd of gehoond. Maar als Tooneelspeeler! dan komt de vraag of de Schryver niet een beetje gelyk heeft. N. Als Tooneelspeeler heeft hy grooten roem behaald. O. Ten deele met recht. Zyne Petits-Maitres waren onverbeterlyk; maar 't gebeurt wel eens dat een Acteur uit de partyen, daar hy sterkst in is, in andere karakters trekken brengt die 'er niet passen. Indien {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} men dit van hem dacht, waarom zou men het niet mogen zeggen? N. Men moest dat toch heel anders doen, dan onze Vriend. O. Hoor. 't Geen hy minst verdraagen kan, is dat hy aangemerkt wordt als een leerling van Punt, naamelyk als Tooneelspeeler; niet waar? N. Dat beken ik. O. Hy wil zyn onderwys aan een ander verschuldigd zyn. N. Wel nu, wie zal het tegendeel bewyzen? O. Hy zelf. Hy heeft het beweezen. Zegt hy niet uitdrukkelyk dat hy met het Kalf van Punt geploegd had? en werkt hy 't hier zyn party niet meesterlyk in de hand? N. Met Ajux? Ja maar zie, dat was een abelheid. O. Niet van de fraaiste; en die daar eenmaal toe bekwaam is laat het zelden daarby blyven. Voor 't overige is hy, als Leerling van Punt, niet mishandeld. Dat zyne stem niet van de gelukkigste was, erkent hy ook zelf, als mede dat hy geene genoegzaame krachten had tot de zwaarste rollen; gelyk het bleek, toen men meende dat hy onder den Claudius dood bleef. Maar de Schryver erkent dat hem dit niet belette verdienstig te zyn, en in bekwaamheid toe te neemen, zo hy in zyne beginzelen volhardde. N. Te weeten dat hy groeien kon, indien hy gezond bleef. O. Juist. Hy wil deeze plaats belachlyk maaken: maar dat is netto het geen de Franschen mauvaise plaisanterie noemen. N. Nu dan, of hy gezond gebleeven is? O. Men kan dikker worden, zonder dat men gezond {==27==} {>>pagina-aanduiding<<} blyft. Maar om ernstig te spreeken. Party zegt, neen: Hy is verfranscht. Dat kon wel eene dooling zyn, zonder dat het beleedigde. Maar of men dit ook denken mogt, doet hy al wederom zyn best om den Leezer tot zyn eigen nadeel van die verbastering te overtuigen, door zyne souvereine verachting voor al wat Hollandsch is. N. Neen. Hy wil ons doen begrypen dat men in zynen jongen tyd dezelfde manier heeft gehad, die hy tegenwoordig heeft, behalven dat ze merkelyk door hem verbeterd is. Maar de Hollandsche Acteurs zyn naderhand in een kwaaden smaak gevallen. O. Na dat de Amsterdamsche Schouwburg, denk ik, het ongeluk had van hem te verliezen. Maar indien dit waar was, had men noch in de laatste dagen in de manier van Duim, die zo zeer als eenig mensch zich zelf gelyk gebleeven is, groote overeenkomst met die van Corver moeten vinden; en aan den anderen kant tusschen Duim en Punt een ondraaglyk onderscheid. Geen van beiden is waar: en dus dient dat voorwendzel van Corver slechts tot een sluier, om zyn zwak te bewimpelen. N. Ik beken dat dit, zo wel als zyn oordeel over verscheidene Dichters, binnen de laatste 60 jaaren, met naame Juffr. van Winter, terwyl hy zich daar niet eens verwaardigt van Pater, Nomsz, Uilenbroek, en verscheidene andere braave Dichters, te spreeken, niet van verwaandheid vry te pleiten is. Monzongo zelf, dat edel Treurspel, schynt by hem niet noemenswaardig te zyn. Dus kan ik mede niet wel begrypen hoe 't in gezonde harssenen valt, daar hy in 't algemeen de stukken van Corneille van het Tooneel verbannen wil, om dat zy quasi niet meer kunnen gespeeld {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} worden; daar hy dit dryft, zeg ik, dat hy evenwel voor Pertharitus, dien de grootste aanbidders van Corneille den Maaker onwaardig achten, zich zo veel moeite geeft. O. Misschien wel, om dat het, 't minste van allen zynde, noch juist benevens de stukken van Racine kan gespeeld worden. N. Oom, ik weet niet waar wy op deeze wyze land zullen vinden. O. Wat zwaarigheid, Neef? Volgens Abt en Corver heeft onze Natie noch tweehonderd, of liever vierhonderd, jaaren tyd. Maar eindelyk, indien ons verval zo groot is, dan is de verontwaardiging, die men in het leven van Punt deswegen ontmoet, niet te verre getrokken. N. Neen: maar de man heeft dat verval aan eene verkeerde oorzaak toegeschreeven. Hy moest gezegd hebben dat men te vroeg van Corver afgeweeken was, en dat men noch tot hem moest wederkeeren. O. Dan zouden de tegenwoordige Amsterdamsche Vrienden, die veelal uit zyne School afkomstig zyn, noch meer vernedering ondergaan hebben. N. My dunkt, zy worden nu van beide partyen al sterk geslingerd. O. Ik weet niet hoe na zy 't verdienen. Maar op Corver is dit byzonder aan te merken, dat hy zo wel zyne Leerlingen als zynen Meester verzaakt. N. Ik had deeze aanmerking niet gemaakt. Oom, het spyt me dat het zo laat wordt; anders wenschte ik noch wat met UE. te spreeken over andere historische punten, daar Corver den Schryver van misvatting beschuldigt. O. Dat zal noch stof tot een frisschen Avond kunnen geeven. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} Vierde zamenspraak. N. Indien het Oom behaagde, zouden wy thans den afgebroken draad wederom kunnen opvatten. O. Zeer wel Neef, mits dat wy ook met deezen avond die liefhebbery beslooten; want ik moet je zeggen dat my die dingen wat te veel in 't hoofd maalen. Een bejaard man heeft wel wat anders te denken. N. Een bejaard man spreekt echter niet ongaarne van zaaken, die in zyne jeugd zyn voorgevallen, en waarvan hy een gedeelte heeft bygewoond. O. Exkuzeer me, Cousin, gy bent noch wat te jong om het zwak van ouwe luî te bestudeeren. Maar ter zaake; wat hebje voor gravamina? N. Dat de Schryver in het leven van Punt veele dingen bezyden de waarheid heeft verhaald. O. Ik weet wie dat zegt, maar wie bewyst het? N. Dezelfde man die 't zegt. O. Ei! Ik geloof je zo in eenige kleinigheden, als de vertoonplaats te Rotterdam, buiten de Schiedamsche of Binnenwegsche Poort; een fout in het jaargetal, gelyk hy ze zelf heeft, als hy vertelt dat Punt in het jaar 1782, dat is na zyn dood, by hem gekomen is, enz. N. Een drukfout, Oom. O. Zeer wel, Neef, gelyk by het overlyden van Spatzier. N. Neen, dat was onkunde. O. Fiat, onkunde! Dus ook een vertaaling meer of min aan den Schouwburg gekomen, en hier of daar noch iets van 't zelfde belang. Maar wat Punt betreft, of {==30==} {>>pagina-aanduiding<<} het algemeen beloop der zaaken van de Schouwburg in zynen tyd; dan weet ik niet dat hy iets bewyst. N. Oom, hy bewyst buiten tegenspraak alles, waarin hy wegens Punt van den Schryver verschilt. O. Hoe zo, Neef? Is me dat zo mal ontschooten? N. Vast. Niemand heeft Punt beter gekend dan hy. O. Dat zegt hy, 't is waar. Maar wie bewyst dat? N. Moet men dit niet op zyn woord gelooven? O. Dan hebben we gedaan, Neef. Laaten we nu maar van wat anders praaten. Hebje de Zondsche lyst ok gezien? N. Neem my dat niet kwaêlyk, Oom; ik zie wel dat ik mis heb. Maar het heeft toch een zekere maat van waarschynlykheid. O. Dat zou het hebben, indien men reden had te denken dat hy zich zelven kende. N. Dat moest men onderstellen, zo lang het tegendeel niet gebleeken waare. O. Ei lieve! dat onderstel ik zo ligt niet; en ik meen dat wy verscheiden staaltjes onder het oog gehad hebben, die tegen zulk eene onderstelling aanloopen. N. Ten minsten zal hy Punt beter gekend hebben, dan de Schryver van Punts leven. O. 't Kan zyn. N. By voorbeeld, de Schryver heeft niet geweeten dat Punt, zo dikwyls als hy op het Tooneel zou gaan, zyn water moest maaken. O. 't Kan zyn. N. Dat Punt, als hy een ligt koortsje had, zeer schielyk ylde. O. 't Kan zyn. N. Dat Punt om de kostwinning, en niet uit kunstliefde, ten tweedenmaale zich op den Schouwburg {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} heeft begeeven. O. 't Kan zyn; en dat is recht jammer. N. Dat Punt, om een fraaien helm te hebben, dien van Corver tot model genomen heeft. O. 't Wordt erger, Neef; ik beken het. Dit was in Punt een trek van zedigheid zonder weergaê. Neen, je hebt gelyk; zyn Schryver moest dat vooral geboekt hebben. N. Dat 'er in de voorige eeuw een mensch geweest is, daar Punt volmaakt op geleek. O. Je hebt gelyk, Neef. Weg met dien zotten Schryver! Slaat men in eene levensbeschryving zulke dingen over? weg met hem. N. Dat Punt... O. Hou maar op; ik wil van zyn Schryver niets meer hooren. N. Dat hy, van eene aandoenlyke rol binnen komende, die gevoeligheid niet bezat... O. Hou maar op, zeg ik; dat malle Schryvertje: Corver heeft gelyk; hy kwam wel eens binnen met de traanen in de oogen; maar hy was niet schreiachtig van aart: loop, loop, dat Schryvertje is een lomperd. N. Dat Punt en Corver dikwyls met Spaansche vliegen in den nek gespeeld hebben. O. Waarentig: dat heeft hy ook niet geweeten. 't Is een botmuil! N. Neen, maar uit zulke trekken had men kunnen zien dat de Schryver kundig was. O. Juist, Neef; dat is het fyne van een levensbeschryving. N. Niet om een enkelen trek, maar als men zo veel zaaken overslaat. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} O. Je hebt gelyk, het roert kant nog wal. Apropo! de Zondsche lyst. Weet je ook of Schipper Dirk Alberts al gepasseerd is? N. Een weinigje geduld: ik heb noch heel andere pylen op myn koker. O. Hy had een goeden wind; maar 't is in de eerste dagen wat stil geweest. N. Over de karakters van de overige Acteurs en Actrices. O. Hy is wat traag, en zo hy geen bekwaamer Stuurman had, dan hy zelf is.... N. Raillerie à part, Oom! ik bid u, laaten wy onze zaaken vervolgen; Ik verzoek het ernstig; om, indien het mogelyk is, door Uwe aanmerkingen wat wyzer te worden. O. Wel nu dan, die overige Acteurs en Actrices, daar hy van spreekt. N. En daar hy niet van spreekt. O. Hoe! daar hy niet van spreekt? daar heeft hy ten minsten geene onwaarheden van verhaald. N. Maar vooreerst, de gedachtenis van Juffr. van Tongeren wordt verongelykt, om dat hy van Juffr. de Bruin, of Juffr. Punt, spreekende, haar met stilzwygen voorby gaat. O. Dat zie ik niet. N. Hy verraadt 'er zyne onkunde door. O. Dat zie ik noch minder. N. Dan ziet gy niets, zou Corver zeggen. O. Dan zou ik zeggen, dat hy door een Mikroskoop zag. 't Hoofdzaakelyke, dat de Schryver van Anna Maria de Bruin zegt, is waar, of kan ten hoogsten uit verschil van smaak in twyffel getrokken worden: met Juffr. van Tongeren had hy niets te doen, om dat hy {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} niet de Historie van den Schouwburg, maar van Punt, schreef. Vond hy goed by wyze van uitweiding een stap of twee verder te gaan, dat stond hem vry; maar 't was geen verpligting. N. Oom, gy moest het niet bewimpelen. Hy spreekt niet eens van Emanuël Robyn, die in Oostindie dood gestoken is. 't Was onkunde. O. Hoe is hy doodgestoken, Neef? in duël, of verraaderlyk? By wat gelegenheid? N. Dat weet ik niet; dat gaat Corver voorby. O. Verraadt hy dan ook zyne onkunde niet? N. Maar wat doet dat 'er toe? O. Het een doet juist zo veel als 't ander. N. Niet minder vergist hy zich met de Acteurs in het Komiek. Hy spreekt niet van de Ridder. O. Dat mogt hy wel gedaan hebben. Maar mogelyk heeft hy noch al zyne redenen gehad. De Ridder was beroemd: maar my heugt noch wel dat hy zelden meester was van zyn rol, en zich des ook weinig kreunde. Hy sloeg 'er dan gemeenlyk in om, als malle Jan onder de Hoenders; en dit voldeed. Dus kan hy wel een groot Komiek geweest zyn; maar zo wat in een anderen zin, dan de Schryver het begrypen zou. N. Ja, maar de Schryver loopt weêr hoog met van Hattem. O. Wel nu, die speelde zo kwaad niet. N. Dat wil Corver ook niet zeggen. O. Wat wil hy dan zeggen? N. Dat hy in het Ontdekt Geheim den Tuiniers Knecht uitmuntend speelde. O. Maar...? N. Dat hy vry veel theorie bezat. O. Maar...? {==34==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Dat Corver, schoon van Hattem zyner overleedene Vrouws Vader was... O. Den Schryver overal wil tegenspreeken, niet waar? N. Maar, Oom; Spatzier heeft ook niet meest uitgemunt in die karakters, daar de Schryver hem hoogst in roemt: hy had andere triomfen. O. Zo veel te beter. N. Noch slimmer. Hy noemt Spatzier, die immers een Amsterdammer, en geen Bredanaar was, een Abderiet. Ha! ha! zo veel weet hy 'er van. O. Dat doet hy, ik kan het niet ontkennen. N. Een Amsterdammer Abderiet. Hoe zou Weyerman lachen. Ha! ha! O. Vast zou hy lachen, dat hem de lever schudde. N. Geef het op, Oometje! je zit hier leelyk aan de paal. O. Zou jy op de kaart Abdera wel kunnen vinden? N. Dat zal een Bredasche buitensingel zyn, of het overblyfzel van een Abdy daaromtrent. Wie zoekt Abdera op de kaart? O. Heb je ooit geleezen van den ouden Filozoof Demokriet? N. Demokritus, of de verliefde Filozoof, ja toch. O. Waar woonde die? N. Vast niet te Breda. O. Te Abdera, Neef; en als men iemand een geestigen Abderiet noemt, dan vergelykt men hem by dien ouden Vriend, die alle zotternyen belachte; waartoe hy in Abdera overvloedige gelegenheid vond. Weyerman noemde de Bredanaars Abderieten, als gepaste voorwerpen voor zyne schimpzucht; maar hy wilde zelf in den tegenovergestelden zin niets liever dan voor een Abderiet passeeren. Wie zit nu aan de paal? He! {==35==} {>>pagina-aanduiding<<} N. Ik zal naderhand voorzigtiger zyn. Maar hy heeft ook van Krinsje niet gesprooken. O. Wie, zegje? N. Krinsje. O. Krinsje..? ô ja! 'k loof dat ik hem gekend heb: die kon smaakelyk lachen, dunkt me; maar dat was ook zyn triomf. N. De Schryver was dood onkundig; byvoorbeeld, Smitje? O. Wel nu, Smitje: daar heeft hy immers wel van gesproken. N. Ja, maar heeft Oom het niet opgemerkt? hoe spelde Schmit zyn naam; S.c.h.... O. Waarachtig, Jongen! dat 's getroffen. De lompers zegt Smit, op zyn plat Hollandsch. Neen, dat is de lompste fout, die men kan begaan. Wie weet of uit die spelling noch niet kon berekend worden dat hy afkomstig was van hoogen Duitschen bloede? N. En zo wy Corver noch verder volgen. O. Neen, 't hoeft niet; de Schryver is een kwast. Smit voor Schmidt: hou op, zeg ik; 't Is tyd en meer dan tyd! N. Voorzigtig, Oom! indien ik het wel heb, staan die woorden in dat malle stuk van Egmond en Hoorne. O. Heb dank, Neef: 't is goed dat het maar onder ons gebeurt. Ik meende dat ze in het heerlyk stuk van Don Louis de Vargas stonden. N. Ik verzoek noch wat geduld. Van Brinkman hebben wy gesproken: Maar om tot de Actrices weder te keeren. De beide Juffrouwen Maas en Bor. O. Van de eerste hebben wy al vroeg gesproken. My dunkt, die maakte, toen zy van de pedestal viel, {==36==} {>>pagina-aanduiding<<} dronken of niet, al vry wel de gedaante van een verheveling, of verschietende star. N. Juffrouw Bor... O. Daar wil hy immers geen vaste star van maaken. N. Ook geen verheveling. O. Wel nu, dan heeft de Schryver haar wat te hoog gepreezen. N. Hy verraadt hier wederom zyne onkunde, doodelyke onkunde. O. Ei! laat hooren. N. Hy plaatst die Dames niet in het rechte tydperk. O. Daar is een kleine sprong in, dunkt me. Doch wat zoudt gy zeggen, indien hy, volgens de begeerte van Corver, in noch laater tyden, Fokke met zyn peperhuisjes beschreeven had? N. Dan had ik schoon spel. Maar wat dunkt UE. van die onnozele uitroeping, Helaas! de onnozelheid is nergens veilig. O. Kobus! maak niet dat je myne achting verliest. Zou jy dan willen dat hy gezeid had: De onnozelheid is nergens minder veilig? of, 't geen nog erger was, de onnozelheid is nergens minder te vinden? My dunkt dat een rustend Tooneelspeeler zich wel driemaal mogt bedacht hebben, eer hy op deeze wyze zyn eigen beroep een vlek aanwreef. N. Oom! pardonneer me; 'k had het van dien kant niet ingezien. Maar laaten we tot Juffrouw Gyben en van Thil overgaan. O. Jongen, je maakt het me lastig met al die beuzelingen. N. Juffrouw van Thil is eerst na de dood van Juffrouw Gyben wederom op het Tooneel gekomen; {==37==} {>>pagina-aanduiding<<} hoe zou ze dan haar mededingeres kunnen geweest zyn? O. Knoopen in een bies! haar mededingeres in Uwe en myne achting; en by alle liefhebbers, dien 't noch zeer wel heugde wat Juffr. Gyben geweest was. N. Zo kan men alles plooien. O. Zo kan het kleinste hondje U in de hielen byten. Indien de Heer Corver eens goedvond my te vertellen, dat, na het overlyden van de oude Kosters-Dochter uit de Wester Kerk, niemand hier te lande van de garsten brooden gegeeten had, dan hy en de Poolsche Jood; ik zou met alle nederigheid antwoorden: Gy moest 'er myn Neefje by genoemd hebben. N. Ik hoop niet dat ik U verstoord heb? O. Daar is myn hand, Neef: Je hebt my vermaakt.