Oude ende nieuwe lof-zangen, die gemeenlyk gezongen worden op de geboorte ons heeren Jesu Christi, van kers-nagt, tot Maria Ligtmisse toe
(1740)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Stem: Sinte Niclaas Heyligman.VErblijt u mensch, wie gy zijt,
Laat uw hart door vreugt opspringen,
Want u veel heylsame dingen,
Zijn geschonken op Kers-tijt:
Het welk d' Eng'len ons verklaaren,
Door haar meenigt' in de logt,
Met gesangen openbaaren,
Dat nu is ons heyl volbrogt.
's Hemels Geesten zijn verblijt,
Dat den Heylant is gebooren,
Die belooft was van te vooren,
En verwagt zoo langen tijt;
Die Abram en de Propheten,
Lang verwagt hebben met smart:
Wilt dees Heylant niet vergeten,
Prijst hem nu uyt al uw hart.
Wilt nu mede vrolijk zijn,
Met de Eng'len vreugdig zingen,
Die dus blijden boodschap bringen,
Dat een Kint in koud' en pijn,
In een stal tusschen twee Beesten,
Op 't hooy in een kribbe leyt,
't Geen nu loven 's Hemels Geesten,
Met gesang in vrolijkheyt.
Zy zingen zonder verschil,
Glory in 't hoogst zy den Heere,
Wilt met ons zijn lof vermeere,
Gy menschen van goeden wil,
Die hier leeft op dese aarde,
Vreede heeft u God bereyt:
| |
[pagina 74]
| |
Prijst dit Kintjen hoog in waarde,
Dat op 't hooy hier neder leyt.
d' Harders hoorden dese maar,
Als bewakend' haare kudden,
Begosten uyt vrees te schudden,
d' Engelen aanspraken haar:
Wilt niet schrikken, ofte beven,
Maar zijt in uw hart verblijt;
Want u is een Kint gegeven,
Dat u van de doot bevrijt.
Doen zoo zijn de Harders ras,
Te zamen met groote hoopen,
Na het stalleken geloopen,
Dat niet veer van daar en was:
Daar vonden zy blijdelijke,
Met vreugden dit kleyne Kint,
Een Heer van des Hemelsrijke,
By zijn Moeder lief bemint.
Zy hebben in d' arme stal,
Met vrolijkheyt aangebeden,
Dit Kintje van eeuwigheden,
En den Schepper van het al;
Gepreesen zijn lieve Moeder,
Die een Maget was altijt;
En ge-eert zijne Behoeder,
Blijdelijk in dees Kers-tijt.
Laat ons met de Harders al,
Met blijschap dit kleyne Kinde
Gaan zoeken ende gaan vinde,
Tot Bethlehem in den stal;
Aanbidden en wel bedenken,
In het harte gants verblijt,
| |
[pagina 75]
| |
Die vreugden die 't Kint komt schenken,
Aan ons menschen op kers-tijt.
|
|