Oude ende nieuwe lof-zangen, die gemeenlyk gezongen worden op de geboorte ons heeren Jesu Christi, van kers-nagt, tot Maria Ligtmisse toe
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Als 't begint.EEn Kindeken is ons gebooren,
In dees Kers-nagt,
| |
[pagina 70]
| |
Van een Maagt uytverkooren,
Door des Geests kragt.
God heeft haar doen verklaaren,
Door d'Engel Gabriël,
Dat zy een Zoon zou baaren:
Maar zy antwoorde snel:
Hoe kan dit dog geschiede,
Ik geen geen Man?
Gods Engel 't haar bediede:
Zy nam 't woort an.
Een Kindeken, &c.
Zy sprak met groot betrouwen,
Als zy dit had gehoort,
Heer wilt uw Maagt aanschouwen,
My geschied' na uw woort;
En heeft den Heer gepresen,
Met Lof-zang zoet,
Lof, prijs en eer bewesen,
In diep ootmoet.
Een Kindeken, &c.
Als zy zou worden Moeder,
En den tijt was vervult,
Ioseph haren behoeder
Had met dees Maagt gedult;
Want God den Heer der Heeren,
Had hem verklaart,
En alle zijn begeeren
Geopenbaart.
Een Kindeken, &c.
Zy reysden na haar paalen,
Door Keyserlijk gebiet,
Om tribuyt te betaalen;
Maar hoort wat daar geschied',
Zy vonden geene Stede,
In Bethlehem,
Ioseph haar man vol vrede,
Nam haer met hem.
Een Kindeken, &c.
Buyten de Stad zy vonden
Een arme beesten koy,
Daar Os en Ezel stonden,
Gebonden aan het hooy;
| |
[pagina 71]
| |
Daar baarden zy by nagte,
Dees Maget zoet,
Zonder weedom of klagte,
In groot armoet.
Een Kindeken, &c.
Maria en ioseph hebbe,
In doeken wit en klaar,
Neer geleyt in een krebbe,
Dit Kint ons Heer voorwaar:
Zy hebben aangebeden,
Dit magtig Kint,
Een God van eeuwigheden,
En zeer bemint.
Een Kindeken, &c.
d' Engelen Gods vertelden
Dees blijde boodschap ras,
Aan d' Herders op de velden,
Dat 't Kint gebooren was,
't Geen haar most zalig maken,
En ons met haar,
Aldus wiert haar de zake
Gantsch openbaar.
Een Kindeken, &c.
d' Engelen zongen schoone,
Vol vreugde onbezwaart,
Glory God in den Throone,
En vreede op der Aart,
Zy nu aan alle menschen,
Van goeden wil.
Die na de vrede wenschen,
Haten geschil.
Een Kindeken, &c.
Nu bidden wy dit Kinde,
Den Heer der Heeren groot,
Dat hy ons zijn beminde,
Wil bystaan in der noot;
En wy hem mogen prijsen,
In eeuwigheyt,
In 's Hemels Paradijse,
Voor ons bereyt.
Een Kindeken, &c.
|
|