Oude ende nieuwe lof-zangen, die gemeenlyk gezongen worden op de geboorte ons heeren Jesu Christi, van kers-nagt, tot Maria Ligtmisse toe
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Ik plagt wel den tyt voorleden.Mensch naar Godes beelt geschapen,
Komt gy schijnt wat vreugt te rapen,
Uyt het snel verdweenen goet,
Dat de Ziel veel pijnen doet:
Trekt uw hert van dese leuren,
Eer zy 't Godd'lijk beelt besmeuren;
Want al wat het pek aanraakt,
Is het schoon, 't wort vuyl gemaakt.
Al zijt gy in zond' ontfangen,
Niet te min hebt gy verlangen,
Om te doen nog eenig quaat:
Och hoe deert my uwen staat!
| |
[pagina 69]
| |
Loopen, ketsen, zwieren, drillen,
Hondert duysent zotte grillen,
Brengt gy voort met Ziel verlies;
Straft men u zoo is men vies.
Veel en weten niet te spreeken,
Dan van ander-mans gebreeken,
Ofte zeer onnutten kout,
Daar't gemoet mee wort benout:
Valt'er zomtijts eens te zingen,
Hoort veel Goddeloose dingen:
'k Wenschte wel voor desen tijt,
Datz' haar tongen waren quijt.
Voor den spiegel 't hayr op setten,
Daar kont gy het best op letten:
Eer den Luysbos is geruymt,
Dikwils is de Mis versuymt:
Tijts genoeg vintg' om te praaten,
En te pronken agter straaten;
Van den Goddelijken dienst
Houden veel het alderminst.
Komt gy dan nog in de Kerken,
Dikmaals is't om te bemerken,
Den persoon die gy bemint,
('t Schaamt my dat ik 't zoo bevint)
Met een schandig oogen wenksken,
't Quaat gevonden duyvels strenksken:
d' Een trekt d' ander haast van daar,
Gaat, en loopt, 'k en weet niet waar.
|
|