Oude ende nieuwe lof-zangen, die gemeenlyk gezongen worden op de geboorte ons heeren Jesu Christi, van kers-nagt, tot Maria Ligtmisse toe
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijOp de Wijse: Het was een lodderyke.HEt viel een Hemels douwe,
In een kleyn Maagdekijn,
Ten was nooyt beter Vrouwe,
Dat dede haar Kindekijn,
Dat van haar wert gebooren,
En zy bleef Maget fijn, O Maget uytverkoren,
Lof moet u altoos zijn.
Die Maget ging met Kinde,
Geen zwaarheyt ging haar an,
Als Ioseph dat versinde,
Die goede regtvaardige man,
Hy dogt ik wilse laten, Ik ben de Vader niet,
En trekken mijnder straten,
Eer mijn meer schant geschiet,
Al van des Hemels Throone,
Sprak hem den Engel an:
O Ioseph! Davids Zoone,
O goede regtvaardige Man!
Blijft alle beyde te gader,
't Is boven natuur en kragt,
Dat God Almagtig Vader,
In haar dus heeft gewragt.
Korts daar na is gekomen,
Een Keyserlijk gebod,
Dat niemant uytgenomen,
| |
[pagina 11]
| |
Hy en quam zonder spot,
Van daar hy waar gebooren,
Te brengen zijn Tribuyt,
Dat dede men daar hooren,
En roepen overluyt.
Maria en Ioseph mede,
Quamen te Bethlem waart;
Want dat was Iosephs stede,
Als ons de schrift verklaart:
Zy mogten daar nieuwers inne,
Men wees haar altijt voort,
De Hemelsche Koninginne,
En was daar niet gehoort,
In 't Veld hebben zy gevonden,
Een Huys zeer dun gedakt,
Binnen zoo korten stonden,
Hebben zy Logijs gemaakt,
Daar wert die Maget Moeder,
Al zonder wee en pijn,
Van 's Menschen Zoon en Broeder,
Hoe kan hy ons nader zijn?
Uyt Moederlijke minnen,
Leyd' zy hem op haar schoot,
Haar hert verbleyde van binnen,
Dat deed' zijn mondeken root?
Zy kust' hem aan zijn wangen,
Zy zugte menig fout,
Dat by quam zijn gevangen,
Verlossen jong en out,
Maria zuyver Fonteyne,
Daar God zijn rust in nam,
Bid voor ons algemeyne,
| |
[pagina 12]
| |
Versoent dat Goddelijk Lam:
Zoo dat wy mogen geraken,
Hier boven in 't zoete dal,
Daar vreugt is boven maten,
Die eeuwig duuren zal.
|
|