Oude ende nieuwe lof-sangen, die gemeenlijk gesongen worden op de geboorte ons heeren Jesu Christi, van kers-nagt, tot Maria Ligtmisse toe
(1718)–Johannes Stichter– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
Stem: Sinte Nicolaes Heyligman.VErblijdt u mensch wie gy zijt,
Laet u haer, door vreugt opspringen,
want u veel heylsame dingen,
Zijn geschonken op Kers-tijt.
Het welk d’ Engelen ons verklaren,
Door haer menigte in de logt,
Met gesangen openbaren,
Dat nu is ons heyl volbrogt.
’s Hemels geesten zijn verblijdt,
Dat den Heylant is geboren,
Die belooft was van te voren,
En verwagt soo langen tijt,
Die Abram en de Propheten,
Lang verwagt hebben met smart,
Wilt dees Heylant niet vergeten,
Prijst hem nu uyt al u hart.
Wilt nu mede vrolijk zijn,
Met de Engelen vreugdig singen,
Die dus blijden bootschap bringen,
Dat een kint in koud’ en pijn,
In een stal tusschen twee beesten,
Op ’t Hooy in een kribbe leyt,
’t Geen nu loven ’s Hemels geesten,
Met gesang in vrolijkheyt.
Sy singen sonder verschil,
Glory in ’t hoogst zy den Heere,
Wilt met ons zijn lof vermeere,
Gy menschen van goeden wil,
Die hier leeft op deser aerde,
Vrede heeft u God bereyt,
Prijst dit kintjen hoog in waerde,
Dat op ’t hooy hier neder leyt.
d’Harders hooren dese maer,
Als bewaken hare kudden,
Begosten uyt vrees te schudden,
De Eng’len aenspraecken haer,
| |
[pagina 61]
| |
Wilt niet schricken, ofte beven,
Maer zijt in u hart verblijt,
Want u is een kint gegeven,
Dat u van de doot bevrijt.
Doen soo zijn de Harders ras,
Te samen met groote hoopen,
Na het stalleken geloopen,
Dat niet veer van daer en was,
Daer vonden sy blydelijke,
Met vreugden dit kleene kint,
Een Heer van des Hemelrijke,
By zijn Moder lief bemint.
Sy hebben in d’ arme stal,
Met vrolijkheyt aengebeden
Dit kintjen van eeuwigheden,
En den Schepper van het al;
Gepresen zijn lieve Moeder,
Die een Maget was altijt,
En ge-eert zijnen Behoeder;
Blijdelijck in dees Kers-tijt.
Laet ons met de Harders al,
Met blijdtschap dit kleene kinde
Gaen soecken ende gaen vinde,
Tot Betlehem in den stal,
Aenbidden en wel bedencken,
In het herte gants verblijdt,
Die vreugde die ’t kint komt schencken,
Aen ons menschen op Kers-tijdt.
|
|