Ruisend valt het graan
(1995)–A.C.W. Staring– Auteursrechtelijk beschermdOdins Hela-vaart
| |
[pagina 73]
| |
en reed naar beneden,
5[regelnummer]
naar Hela's burcht.
En Hela's wachter,
de hond sprong hem tegen.
Zijn borst was bebloed,
en hij sperde de muil op
10[regelnummer]
en baste hem aan.
Afzichtig van zwadder
was zijn gebit.
En Odin verwijlt niet.
En de aarde siddert!
15[regelnummer]
Daar stijgt voor zijn ogen
de burchttin van Hela.
En hij wendt zich ten opgang
naar Hela's poort,
waar diep begraven
20[regelnummer]
de zienster ligt.
En tovergezang
dat doden kan wekken
begint hij te zingen,
naar 't noorden gekeerd.
25[regelnummer]
En met runen bezweert hij
de grafbewoonster
tot zij toornend rijst
en antwoord murmelt:
‘Wie is de man
30[regelnummer]
die mijn rust kwam storen!
Ik ken hem niet.
Ik lag zo lang
onder ijs bedolven -
| |
[pagina 74]
| |
van vlietende regen -
35[regelnummer]
van dauw besproeid.’
‘Een zwerver ben ik
eens krijgsmans zoon.
Ik kom en meld u
wat daarboven geschiedt;
40[regelnummer]
meld gij mij de dingen
van Hela's rijk.
Voor wie staat die zetel
van goud bereid?
Op wie toeft ginder
45[regelnummer]
dat gouden bed?’
‘Met een schild bedekt
wacht hier op Balder
de honigdrank.
Haast zullen om Balder
50[regelnummer]
de Goden treuren.
Gedwongen sprak ik
en eis weer rust.’
‘Ik weiger u rust!
Ik vraag nog meerder
55[regelnummer]
en hou niet op
tot ik alles weet:
wie is 't die Balder
van 't licht berooft?
't Is Hoder! - Hij is 't
60[regelnummer]
wiens hand zijn broeder
de dood doet smaken!
die 't licht zal ontroven
| |
[pagina 75]
| |
aan Odins telg.
Gedwongen sprak ik
65[regelnummer]
en eis weer rust.’
‘Ik weiger u rust!
En vraag nog meerder
en hou niet op
tot ik alles weet:
70[regelnummer]
zeg, wie zal Hoder
zijn daad vergelden,
en Balders moorder
in 't graf doen storten?’
‘In 't west zal Odin
75[regelnummer]
een zoon uit de schoot
van Rinda gewinnen
die, pas geboren,
de wapens zal grijpen;
zijn hand niet zal wassen -
80[regelnummer]
zijn lokken niet schelen
tot hij Balders moorder
in 't graf doet storten.
Gedwongen sprak ik,
en eis weer rust.’
85[regelnummer]
‘Ik weiger u rust!
Ik vraag nog meerder
en hou niet op
tot ik alles weet:
wat maagden zijn 't
90[regelnummer]
die wenend haar sluiers
ten hemel zwaaien?
Dit vraag ik u nog
eer gij rust erlangt.’
| |
[pagina 76]
| |
‘O gij - geen zwerver,
95[regelnummer]
zo 'k dwalend vertrouwde! -
gij zijt Odin zelf,
de koning der mensen!’
‘En gij! - geen maagd
die de toekomst ontraadselt -
100[regelnummer]
geen jonkvrouw zijt ge!
Drie reuzen hebt gij
als moeder gezoogd.’
‘Vlie, Odin! vlie heen! -
Beroem u in Asgard
105[regelnummer]
dat gij verkreegt
wat hier geen vrager
na u erlangt,
tot Lokes woede
zijn banden breekt
110[regelnummer]
en de Goden vallen! -
tot de wereld vergaat
en de nacht begint.’
|
|