| |
| |
| |
Aantekeningen
De hoofdige boer 7
‘De wet der vaadren niet bewaren, heet ze al te zaam voor zot verklaren.’
8 voord: doorwaardbare plaats; 25 de meid: ‘Des Papen Maget von Almen’, om toverij verbrand; 52 uitschot: uitgegeven geld; 74 vlierpot: pot waarin men vlierthee of vliersap trekt; 75 kalmink: kalamink, wollen stof, aan één zijde glanzend, als zijde; serge: lichte, gekeperde wollen stof; 80 scholte: eretitel in het Zutphense voor gebruikers van landhoeven.
| |
Het verschijnsel 11
‘Zij traden eenzaam door de duistere schaduw van de nacht.’ Andere versies bij Le Sage, Gay en Von Hagedorn.
20 dwarlend: flakkerend; 40 hij: de dag; 43 wezen: gezicht; 58 doodsrif: geraamte; 79 schuifuil: ransuil; 93 ontberelijkst: het gemakkelijkst te missen.
| |
Sint-Nikolaas 14
16 driestal: bankje met drie poten; 18 oortje: weinig geld; 27 sloof: arme vrouw; 30 stulp: eenvoudige woning.
| |
De leerling van Pankrates 19
Voor het thema Goethe, ‘Der Zauberlehrling’, ook Grimm, Sprookjes.
9 Luciaan: Lukianos, Grieks satirisch schrijver die menselijke zwakheden aan de kaak stelde; 10 Trismegist: Hermes Trismegistos, Egyptisch tovenaar; 13 hyperphysices: hogere natuurkunde; 16 Lavoisier: een der grondleggers der moderne scheikunde; 18 kleine sleutel: de clavicula van de alchimist Raymundus Lullus van Majorka; 24 Paracelsus: Zwitsers medicus, alchimist en astroloog; Helmont: alchimist uit de Zuidelijke Ne- | |
| |
derlanden; 28 Minerval: schoolgeld; 31 gehem: van gehum tot keelschrapen; 35 Kunst: Kabballa; 55 Isis: de natuur.
| |
Het genezend maal 22
14 ‘de sprekende doden’: Maandelijkse berichten uit de andere wereld, of de sprekende doden, Amsterdam 1727; 15 Mij kwam het nooit tevoren: ik heb het nooit gezien; 47 provisor: toeziener, opzichter; 48 lap: dronkeman; 71 Vader van Eskulaap: Apollo.
| |
De verjongingskuur 25
2 mamzel: mademoiselle, gouvernante; 19 hielbeslag: sporen, ook gedragen bij wandelkleren; 32 vertuid: vastgemaakt, verbonden; 44 Sparewouwer reus: reus uit Spaarnwoude, Klaas van Kieten, Vondel, Gijsbrecht van Amstel; 45 jool: sukkel; 72 Absalon: zoon van David, bekend om zijn mooie haar; 74 krekelmerg: de krekel heeft de eeuwige jeugd; 84 arcanum: geheim middel; 85 knap: snel; 95 Cijna: Francina; 101 overslag: berekening, schatting; 103 zesthalf: 5½ stuiver; 104 toeslag: jawoord; 105 rijder: 63 stuiver.
| |
1 Jaromir te Praag 25
Het eerste idee deed Staring op in een recensie in The monthly review van juni 1827.
2 Karel: Karel iv, die in 1348 de school stichtte; 30 droes: paardeziekte; 54 klink: nabootsend geluid; 72 Sint-Nepomuk: Jochem loopt vooruit op de pauselijke heiligverklaring van 1721; 78 Belzebub: de duivel; 83 onmachtig dat hij stamer': zo onmachtig dat hij zelfs niet kon stameren.
| |
2 Jaromir te Lochem 33
Staring: ‘De traditie, een minder nauwkeurig vertelster’ geeft een ander verhaal: een nieuw aankomend pastoor ‘hoort’ dat de klokken niet goed gewijd zijn en vervloekt ze, waarop de duivel ze wegvoert en ze in een kolk gooit. Laatste klokkedoop
| |
| |
in Gelderland te Doetinchem in 1530.
3 prefatie: inleiding; 15 graaf van Zutphen: hertog van Gelder; 16 borst: jongen; 17 kwispelwapen: wijwaterkwast; 29 exorciseren: uitbannen; 33 summa summarum: alles bij elkaar genomen; op zijn luimen liggen: op de loer liggen; 40 Apis: heilige stier in Egypte; 60 Sant: heilige; 61 ruin: gesneden hengst.
| |
3 Jaromir te Zutphen 36
15 Sint-Michiel: de aartsengel Michael overwint in volle wapenrusting, dus met schild, de draak; 34 schrupeltje - scrupel: oud medicinaal gewicht van ruim één gram; 35 balsem uit het paradijs: in de Historie van Valentijn en Ourson; 39 verspreekt: belooft te veel; 43 in petto: onuitgesproken; 44 convalescent: herstellend zieke; 45 vest: vesting; 47-49 grafkelder in Bremen, vermaard omdat de lijken daar voor vergaan behoed worden; in de boekerij te Zutphen zijn de boeken nog altijd aan ketenen bevestigd; Proteus moest gebonden worden voor hij zou profeteren; 71 In de Zutphense kerkbibliotheek ligt inderdaad precies op de plaats waar hij zou moeten liggen om overeen te stemmen met het Jaromir-verhaal, een Augustinus; de verteller zou dit helemaal moeten hebben verzonnen omdat hij geen gegevens had omtrent het hondespoor (r. 128); 106 exploot: plan; 112 verwinnen: overwinnen; 119 kweet: van kwijten, van een last ontheffen; 124 spijsben: mand voor fruit en vis; 128 spoor: zie r. 71; in de rode vloertegels staat een in vroeger dagen suspect verklaard hondespoor afgedrukt; 136 rozenkrans: gebedskrans, voornamelijk bestaande uit Ave-Maria's; 137 paternoster: onzevader.
| |
4 Jaromir gewroken 42
22 Gargamus: thans Monte di S. Angelo, in het Napelse; 23 voor lange jaren: in het jaar 390, toen Michaël zich voor het eerst, in een ‘hol’, als plaatselijke beschermheilige openbaarde; 34 voeteren: lopen; 45 Tenterkwaad: een der vijanden (boze
| |
| |
geesten) in Margaretha van Limburgh; 46 zie ‘Jaromir te Lochem’, r. 96-98; 48 spaandak: dak van dunne latten; 60 ceel: bewijsstuk, opsomming; 69 timp: punt: ‘De covelen hadden mer eene timpe’; de kappen hadden slechts één tip (op het voorhoofd) volgens het systeem van zuster Hille Vriesen, overleden in 1421; 73 spijt: bij de aanschouwer omdat hij haar niet kon zien; 74 schoepronk: hoog opstaande punten; zottenuitrusting (Cats); 88 ontkatuild: zie r. 47; 90 Tenterkwaad: zie r. 45; 111 Leonoret enz., begin van een liedje in een ‘ridderboek’; 116 straks: direct; 117 wouw: vrij grote dagroofvogel; 138 knoet: Russisch straftuig dat gebruikt wordt als de bullepees; 141 Pandemonium: Miltons grote raadzaal der boze geesten; hier de volks-hel, het middelpunt der aarde; 152 de strafplaats: weide bij Lochem op de rechteroever van de Berkel, geheten de Duivelsaars; in de buurtschap Barchem bestaat een stuk akkergrond met de naam Duivelsbelt.
| |
De toverwijnstok 47
Veel literaire bronnen en toespelingen: Lodewijk van Velthem, Beka, Goethe.
1 Albertus Magnus: universeel geleerde (1193-1280) die door zijn tijdgenoten als tovenaar werd gezien; 16 cijns: belasting, overdaad; 18 Sau (Save): zijrivier van de Donau; 38 Flora: Romeinse godin van bloemen en lente.
| |
Het bezoek van Fohi 49
Chinese legende als basis; in onvolledige vorm bij Grimm.
| |
Aan de eenvoudigheid 52
1 stulp: eenvoudige boerenwoning; 2 jonger: leerling; 4 de lier slaan: dichten; ontstaan: wijken van, verlaten.
| |
| |
| |
Na een zware krankte 53
In 1785 schrijft Staring aan Feith: ‘Deze zomer mij weer met een levendige maar zachte aandoening mijn ziekte van het verleden jaar en mijn zo gelukkige, zo onverwachte herstelling te binnen brengende, maakte ik het kleine versje onder de titel “Na een zware krankheid” in een eenvoudige trant, die ik nog niet beproefd had - ik verzoek er ten sterkste uw recensie over, mijnheer!’ (Opstelten, p. 105).
| |
Herdenking 54
2 liet af van: hield op met.
| |
Het kleine veiligst 55
3 ontvaren: ontgaan; 4 ontstaan: wijken van, ontberen.
| |
De Israëlitische loverhut 56
5 het feest: het Loofhuttenfeest; begin oktober herdenken de joden zeven dagen hun verblijf in de woestijn; de hut is gemaakt van takken en loof; 39 vuur- en rookzuil: de wolkkolom en de vuurkolom Exodus 13:21, ook Num. 14:14 en Nehemia 9:12; 40 het man: het manna.
| |
Een Gelders lied 57
De melodie in de Geldersche Volks Almanak 1839.
2 geschort: voorzien van een kort kledingstuk; 3 roer: schietgeweer; 5 Rossem: Maarten van Rossem, veldheer van Karel van Gelder.
| |
Aan mijn dennen 59
1 eiken: de eik was een heilige boom bij de Germanen; 6 ontslapen: gedoofde; 8 redder: in geval van nood kon de schors worden gegeten; 16 toesparren: afsluiten.
| |
| |
| |
Op het gezicht van trekkende kraanvogels 62
Kraanvogel: trekvogel; de heldere dagen waarop hij overvliegt heet(te?) de kranenzomer.
2 wijnmaand: oktober; 10 des kreunt: daarover bekreunt; 25-26 ‘Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren’ (psalm 23).
| |
De winter 63
1 Flora: Romeinse godin van bloemen en lente; 3 gejok: gescherts.
| |
Aan Luna 64
Luchtsteen: ‘afkomstig uit het vuurgebergte van de maan’.
1 Latmus' wildernissen, gebergte Latmos, waar de schone herder Endymion in eeuwige slaap gedompeld lag; de maan werd zo verliefd op hem dat zij van de hemel afdaalde om hem te bezoeken. Vgl. ‘De maan bij Endymion’ van H.K. Poot; 2 parten: streken; 4 smeet: worp; 5 Lalande: Frans astronoom, auteur van de Bibliographie astronomique, 1804; 6 Garnerin, eerste parachutespringer; zijn vrouw de eerste vrouwelijke luchtvaarder en parachutist; 8 Nectarzee: Mare nectaris, op de maankaarten; 9 't glas: het venster.
| |
Het stoomtuig 66
4 ‘ruimt slibbe en zand’: doelt op een voorstel aan de overheid gedaan om aanslibbing in rivieren los te maken; de plassen in: in Starings tijd verscheen een boek over de Haarlemmermeer met het voorstel die met stoomkracht leeg te malen; 6 gader': vergadere, verenige; 7 aanbiddend hopen: Staring: ‘Dit en nog meer zijn dingen die niet boven het bereik van het genie liggen.’
| |
In een vriendenrol 67
De vriendenrol is het liber amicorum van Jeronimo de Vries, de letterkundige met wie Staring verscheidene hartelijke brieven wisselde.
| |
| |
| |
Bij het graf van Rhijnvis Feith 68
Zie het Nawoord.
1 bard: dichter; 4 eigen: zelfde; 5 betreft de Franse overheersing en de inlijving; 7 Thirza: heldin uit Feiths treurspel Thirsa of den zegen van den Godsdienst, 1784; Eloa: de eerste der engelen uit Der Messias van Klopstock, geestverwant van Feith.
| |
Aan de winter 69
1 krap: kerf, insnijding; 3 Waterloo: oorlogsschip dat direct bij vertrek uit Den Helder in januari 1827, door storm werd getroffen; na reparatie in Sheerness kon het in mei zijn reis naar Batavia voortzetten; 4 de zeeman: Starings zoon Maurits, adelborst; 6 Soenda: straat Soenda.
| |
Het kameleon 70
Staring: ‘De kameleons van de poëzie hebben, net als draken, spoken, heksen, de duivel uit de volkssprookjes enz. enz., hun verjaarde rechten, die zij zich niet laten ontnemen, noch door het gezag der physica noch door enig ander gezag.’
7 wilvaardig: bereidwillig.
| |
Odins Hela-vaart 72
Staring baseerde zich op versies van Herder, Gray en Gräter; expres zoekt hij het ‘rijmloze, afgebrokene en wilde’ in deze Skaldenliederen.
5 Hela: godin van de dood en de onderwereld; 11 zwadder: slijm of speeksel; 47 Balder: zoon van Odin, belichaming van het schone en goede; 59 Hoder: zoon van Rinda, een godin; 76 Rinda: een godin, moeder van Hoder; 80 schelen: scheiden; 104 Asgard: godenhemel.
| |
Het weefgezang der Walkyren 76
Walkyren: wal (Noors) betekent: een hoop verslagenen; Hoogduits Wahlplatz, ons slagveld; in kyria vindt men ons keu-
| |
| |
ren terug. De Walkyren kozen uit de gesneuvelde helden op het slagveld degenen die zich de vreugde van Walhalla het waardigst hadden gemaakt.
10 Randwer: een Noorse koning; 13 strekken: dienen; 14-15 bloedige spiesen strekken de weefstoel tot treden; 21-22 namen van weefgodinnen; 60 flits: pijl; 63 Eirin: Ierland.
| |
De Heer is God, en niemand meer! 80
Slotgezang van het uit negen zangen bestaande ‘Kerkgezang voor het feest van Jezus' Hemelvaart’.
| |
Krijgslied 81
De Muzen zijn veranderlijke bijen. Jean-Baptiste Louis de Gresset (1709-1777) bezat land, hielp de armen en dichtte; de combinatie moet Staring hebben aangesproken.
In december 1813 plunderden de Franse soldaten Woerden.
2 haken naar: verlangen naar; Willem: Willem van Oranje, de Zwijger, de Vader des Vaderlands; 5 tijgerbroed: wreedaardig gebroedsel.
| |
Wilhelmus 82
Zie het Nawoord.
| |
Aan de Maan 85
De maan, als altijd numineus en zwijgend, heeft ook menselijke trekken gekregen; de dichter spreekt tot haar. Staring toont zich hier pre-romanticus.
| |
Lentezang 86
‘Ongevoelig, foei, als ijzer moet wel zijn die nu in de stad blijft.’
| |
| |
| |
Oogstlied 87
De bekende zangwijs is van A. Lijsen.
1 sikkel: halvemaanvormig snij-instrument voor gras of koren; garf: schoof, bos gemaaide en samengebonden halmen; 3 mastbos: bos van naaldbomen.
| |
De lof des vaderlands 90
Er is een zangwijs uitgegeven bij H.C. Steup te Amsterdam.
2 de dubbele lauwerkrans: van Mars en Apollo.
| |
Geen ontdekking van Herschel 93
Herschel: sterrenkundige 1738-1822.
| |
Aan een navolger 94
Alcestis: behalve hoofdpersoon uit Euripides' drama, ook titel van lyrisch zangspel, 1772, van Wieland.
Zangberg: Helikon, gebergte in Boötië, woonplaats der Muzen.
| |
Aan X 94
Zoïlus: kleingeestig, vitterig beoordelaar.
| |
Op Orgon 94
Phebus' zwaan en raaf: Phebus Apollo, de god der dichtkunst, aan wie zwaan en raaf waren gewijd.
| |
Het kanon te Lima 96
1 Lange Griet: Haar roem is, aldus Staring, tot het Holsteinse doorgedrongen, getuige het bekende platduitse rijmpje ‘Groot Greetj heet ik.’; 2 traverseren: dwarssprongen maken; 3 trempelen: trappelen; zundgat: gat in ouderwetse vuurmonden dat diende om ze te doen losbranden of om er een ontstekingsmiddel voor de lading in te plaatsen.
| |
| |
| |
Aangebrand 98
11 warmoes: kool en bladgroente.
| |
De onmisbare leidsman 100
Parnassus: gebergte in Phocis, gewijd aan Apollo en de Muzen.
Geel: een vlek in het Antwerpse waar men krankzinnigen in de kost pleegt te besteden.
| |
Hoop en vrees 100
Jan Vos: ca. 1620-1667, auteur van toneelstukken, voorstander van ‘kunst- en vliegwerk’.
Milton: John Milton, 1608-1674, dichter van o.a. Paradise Lost.
| |
Het Wilhelmus te Ede 101
Zie het Nawoord.
| |
Nog iets over het hoger onderwijs 109
Een staaltje van Starings vermogen zich in andermans standpunt te verplaatsen en de redenering weer te geven. Het slotcitaat is uit Vergilius, Aeneis (2, 6 en 8): ‘Wie kan zich van tranen onthouden bij het verhaal van zulke gebeurtenissen.’
|
|