Ruisend valt het graan
(1995)–A.C.W. Staring– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Bij het graf van Rhijnvis Feithaant.1[regelnummer]
Ontslapen bard, ik strengel geen laurieren
om 't marmer op uw graf.
Een waardiger moge uw gedenksteen sieren!
Wie ben ik, dat ik u een eerkrans gaf!
2[regelnummer]
Laat mij mijn dank ter schuldige offerande
betalen bij uw as,
o gij wiens hand de citer hulprijk spande,
die 't stil genot van mijne jonkheid was.
3[regelnummer]
Te vaak uit plicht mismoedig weggehangen,
te vaak mij wreed ontrukt,
verwierf zij schaars het loon van grootser zangen,
de palm des roems, op steile top geplukt.
4[regelnummer]
Maar 't eigen schoon dat uw hymnen prezen,
gaf zij ook haren lof,
en achtte nooit een dichtklank rein te wezen
die braven griefde of werelozen trof.
5[regelnummer]
Door u gewenkt, heb ik haar niet verbroken,
niet in mijn smart vertreên,
toen overmoed het vonnis had gesproken!
toen Neerlands taal met Neerlands naam verdween!
6[regelnummer]
Gij hoorde mij haar toon naar de uwe stemmen,
als weer op vrije grond
de klauw des leeuws zich om zijn zwaard mocht klemmen,
en 't nieuwe snoer zijn pijlen vaster bond.
7[regelnummer]
Zij bleef gespaard om u nog dank te geven
nu gij verheerlijkt blinkt
| |
[pagina 69]
| |
waar Thirza's geest uw geest temoet kwam zweven,
Eloa's harp bij uw gezangen klinkt.
|
|