Ruisend valt het graan
(1995)–A.C.W. Staring– Auteursrechtelijk beschermdAan mijn dennenaant.1[regelnummer]
Vloot oudtijds aan der eiken tronk
geheiligd druivesap;
deel gij, o Pijnboom, mijnen dronk
uit ongewijde nap!
| |
[pagina 60]
| |
2[regelnummer]
Uw deugd bepaalt dit eerbewijs.
Geen luim die 't nieuwe preekt,
die nu 't Milaanse popelrijs,
die dan 't Atheense kweekt.
3[regelnummer]
U hongert naar geen weeldrig land:
gij kleedt het naakte duin
en houdt om Zwedens poelen stand
als om der Alpen kruin.
4[regelnummer]
't Zij schip of roeihark op de plas;
gij biedt ze uw diensten aan.
Gij helpt als wiek de snorrende as
van duizend raders gaan.
5[regelnummer]
De toren heft zich op naar 't zwerk
gestevigd door uw kracht.
Gij schoort in 't slib zijn metselwerk
en overleeft uw vracht.
6[regelnummer]
Gij wekt de ontslapen haardsteevlam
en 's winters guurheid zwicht.
Der vondrijke armoe schenkt uw stam
een toorts die voor haar licht.
7[regelnummer]
Waar gulle vreugd de citer stemt,
waar harptoon ons verrukt,
wordt gij aan 't maagdenhart geklemd -
van maagdenknien gedrukt.
8[regelnummer]
Het noorden, door uw schors gevoed,
brengt u, de redder, dank.
Het westen huwt met blij der moed
uw geuren aan zijn drank.
| |
[pagina 61]
| |
9[regelnummer]
Wanneer 't vijandig jaarseizoen
het lied der velden smoort,
de kraai, op 't jeugdig akkergroen,
alleen het zwijgen stoort,
10[regelnummer]
hoe pronkt dan tussen 't weeklijk kroost
van 't afgebladerd woud
uw heidenrij, het ijs getroost
en met de storm vertrouwd!
11[regelnummer]
Hoe strekt gij dan in fiere stand
den onverwelkbren tak,
bij windvlaag ons ten luwen wand,
bij sneeuwvlaag ons ten dak!
12[regelnummer]
Dat wild gerank en stekelruig
in andre bossen tier';
het moeilijk pad in kronkels buig',
voor 't nauwe doorzicht zwier',
13[regelnummer]
gij bant elk hindrend warrelnet
uit uw gewijde kring;
gij spaart de voet bezorgden tred,
het oog verbijstering,
14[regelnummer]
gij spreidt in uw ontelbre schaar
een groots geheel ten toon,
en boeit de stille wandelaar
door hartvereedlend schoon.
15[regelnummer]
Zo richt dan, richt uw zuilen op -
breidt uit uw schaduwnacht,
o pijnen, om een heuveltop
die mijn gebeente wacht'!
| |
[pagina 62]
| |
16[regelnummer]
Geen ijdle trots verhoog' de zerk,
noch sparre d'opgang toe.
Het landvolk ruste er van zijn werk
als ik van 't leven doe.
|
|